Genesis 45; Markus 15; Job 11; Romeinen 15
Ik zal kort twee van de bovenstaande voor vandaag voorziene Schriftgedeeltes uit het Bijbelleesrooster van commentaar voorzien.
De rede van Sofar (Job 11) voert het drama dat zich ontvouwt in het boek Job naar een volgende fase. Net als Bildad begint Sofar met het veroordelen van de redes van Job (11:2-3). Voor hem klinkt het alsof Job persoonlijke perfectie pretendeert: ‘Gij zegt: Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in uw ogen’ (11:4). Job had gewenst dat God hem zou antwoorden. Allemaal goed en wel, antwoordt Sofar, ‘maar och, of God zelf eens sprak en zijn lippen tegen u opende’ (11:5).
Net zo goed als Job zou hij graag hebben dat God antwoordt – en hij is er nogal zeker van dat, als God dit zou doen, Hij Job krachtig zou terechtwijzen.
Slechts een ogenblik lijkt Sofar een gezonde weg in te slaan. Hij vangt aan met een behandeling van de niet te schatten kennis en wijsheid van de Almachtige, die het menselijk inschattingsvermogen ver te boven gaat. Waren dit de enige woorden van Sofar geweest, dan had hij zelfs vooruitgelopen op een deel van het antwoord van God zelf later in het boek (hfdst. 38-41).
Jammer genoeg echter keert Sofar meteen terug naar zijn kwalijke koers, waarbij hij dezelfde weg volgt als Elifaz en Bildad: een God die zo verheven is in kennis kan toch zeker wel onderscheiden wie bedrieglijke mensen zijn, ‘Want Híj kent de valsaards en Hij ziet het onrecht; zou Hij er dan niet op letten?’ (11:11, HSV). Nog maar eens degenereert de rede tot een nogal mechanische theorie van vergelding. Er is geen categorie voor onschuldig lijden. Job moet wel zeer slecht zijn, want hij heeft erg te lijden; de enige redelijke optie voor hem is zich af te keren van de zonde die hem duidelijk moet overspoelen (11:13-20).
Het tweede Schriftgedeelte is van een heel andere orde. Let maar eens op de manier waarop Paulus hier de Romeinen aanspoort om te bidden: ‘Maar, [broeders,] ik vermaan u bij onze Here Jezus Christus en bij de liefde des Geestes, om samen met mij te worstelen in den gebede voor mij tot God, opdat ik behoed worde voor de weerspannigen in Judea, en dat mijn dienstbetoon voor Jeruzalem gunstig worde opgenomen door de heiligen, opdat ik, in blijdschap tot u gekomen met Gods wil, mij tezamen met u verkwikken moge. De God nu des vredes zij met u allen! Amen’ (Rom. 15:30-33).
Merk op:
(a) Paulus vraagt om gebed voor zichzelf.
(b) Als de Romeinen antwoorden door te bidden, zullen ze zich door hun gebed bij Paulus voegen in zijn strijd.
(c) De specifieke strijd waar Paulus aan denkt is zijn relatie met ongelovigen in Judea; hij wil dat zijn dienst voor de armen daar zo onthaald wordt dat hij in staat zal zijn snel te vertrekken en op weg te gaan naar Rome.
(d) Binnen de context van het hoofdstuk is deze reis naar Rome onderdeel van zijn plan om het evangelie in Spanje te brengen.
Kortom: Paulus vraagt om gebeden die het evangelie op verschillende manieren zullen bevorderen. Wat is typisch in dat waar jij voor bidt?
Eigen vertaling van de overdenking bij 12 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten