maandag 26 januari 2015

'Waarom wordt het bij u ongelofelijk geacht, als God doden opwekt?' (Hd. 26)

Genesis 27; Matteüs 26; Esther 3; Handelingen 26

In Handelingen 26 biedt Lukas ons het derde verslag in dit boek van de bekering van Paulus (vergelijk met Handelingen 9 en 22). Elk ervan heeft natuurlijk een ander doel. Hier verdedigt Paulus zich voor de Romeinse gouverneur Porcius Festus en Herodus Agrippa II van Galilea. De belangrijke punten omvatten onder meer het volgende:

(1) Zoals in eerdere verdedigingen benadrukt Paulus de voortzetting van zijn verleden in het conservatieve Judaïsme: met onbekeerde Joden deelt hij een ‘hoop’ voor wat God beloofd heeft aan hun vaderen en een uitzien naar de uiteindelijke opstanding (bijv. 24:15; 26:6-7).

(2) Daardoor bewerkt de merkwaardige retorische vraag van Paulus in 26:8 diverse dingen tegelijk. Hij vraagt: ‘Waarom wordt het bij u ongelofelijk geacht, als God doden opwekt?’ De Joden die zich in de rechtszaal bevinden constateren met deze vraag dat Paulus op dit punt instemt met de Farizeïsche richting in de Joodse traditie. Impliciet is het op dit punt een hint dat als ze een theorie hebben voor God die de doden op het einde opwekt, waarom zou het dan zo onmogelijk geacht worden dat God Jezus uit de dood opwekte in afwachting van dat einde?

Voor een man als koning Agrippa, goed vertrouwd met het Joodse geloof, versterkt de vraag terug de theorieën waarmee hij al vertrouwd was. Voor een man als Festus mikte de vraag op het verminderen van het skepticisme van zijn gesofistikeerde heidense achtergrond. Voor mensen met naturalistische visie vandaag blijft dezelfde vraag een uitdaging: verwerpen van de theorie van opstanding komt voort uit een eerder verwerpen van de God van de Bijbel. Gaan we uit van de God van de Bijbel, waarom is de opstandingstheorie dan zo moeilijk aan te nemen?

(3) Paulus richt zich hoofdzakelijk tot koning Agrippa (26:2, 13, 19), dit wil zeggen, tot de heerser die het meest vertrouwd is met het Joodse erfgoed en de Bijbel. Voor zijn part, erkent Festus, is hij al op zee (25:26-27); En voor wat hij begrijpt van de leer van Paulus, beschouwt hij diens beweringen als zodanig bizar dat ze alleen aantonen dat hij gek moet zijn (26:24). Had Paulus zich in meest directe wijze tot Festus gericht, dan had hij misschien gekozen voor een aanpak zoals in Handelingen 17:16-31, de toespraak voor de Areopagus.

(4) Paulus’ directe appèl aan Koning Agrippa (26:25-29) is openlijk evangeliserend en verbazingwekkend direct, terwijl het volkomen respectvol blijft. Paulus’ verdediging is helemaal niet defensief; zijn toespraak leest meer als een evangelisatieoffensief dan het pleidooi van een bange of geïntimideerde gevangene. Maar net zoals zijn ‘verdediging’ niet defensief of afwerend is, zo wordt deze ‘aanval’ nooit beledigend.

(5) Zowel Festus als Agrippa merken dat, wat ze ook over hem mogen denken, Paulus niets gedaan heeft dat de dood of gevangenschap verdient (26:31). Had dit plaatsgevonden voor de gebeurtenissen van 25:1-12, Paulus had vrijgelaten kunnen worden. Maar nu is het zo dat een beroep op Caesar niet ongedaan gemaakt kan worden, en dus wordt Paulus in Gods voorzienigheid naar Rome gebracht.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 januari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten