Genesis 9-10; Mattheüs 9; Ezra 9; Handelingen 9
Goed mogelijk dat het voor sommige christenen, ondergedompeld in de erfenis van individualisme en beïnvloed door postmodern relativisme, moeilijk is om veel sympathie te koesteren voor Ezra en zijn gebed (Ezra 9). Een honderdtal van de teruggekeerde Israëlieten, op een bevolking die op dat moment minstens vijftig- tot zestigduizend mensen telt, heeft heidense vrouwen gehuwd uit de omringende volken. Ezra behandelt deze zaak alsof het een volslagen ramp betreft en weent voor de Heer alsof zeer ernstige schade is aangericht.
Is godsdienst afgedaald naar het niveau dat het zijn aanhangers vertelt met wie ze mogen huwen? Bovendien is de nasleep van dit gebed (waarover we morgen zullen nadenken) behoorlijk harteloos, niet?
In werkelijkheid laat Ezra’s gebed ons kennismaken met een man die lang en hard heeft nagedacht over Israëls geschiedenis.
Ten eerste verstaat hij wat ten grondslag lag aan de ballingschap, aan de formele verwoesting van het land, de verstrooiing van het volk. Het was niets anders dan de zonden van het volk – en vreselijk vaak waren deze zonden gevoed door verbanden, heel zeker ook huwelijksverbanden, tussen het volk van het verbond en de omliggende stammen. ‘Om onze ongerechtigheden zijn wij overgeleverd, wij, onze koningen, onze priesters, in de macht van de koningen der landen, aan het zwaard, aan gevangenschap, aan plundering, aan openlijke schande, zoals nu’ (9:7).
Ten tweede verstaat hij dat als deze gemeenschap de toelating kreeg om terug te keren naar Juda, dit is omdat ‘ons sedert kort genade [is] bewezen van de HERE, onze God, doordat Hij ons heeft gelaten degenen die ontkomen waren, en ons een tentpin heeft gegeven in zijn heilige plaats, waardoor onze God onze ogen deed oplichten en ons een weinig verademing gaf in onze slavernij’ (9:8).
Ten derde verstaat hij dat in het licht van de eerste twee punten, en in het licht van het uitgesproken verbod in de Schrift op gemengde huwelijken, hetgeen gebeurde niet alleen opmerkelijk ondankbaar is, maar ook concrete minachting van de God die gekomen is om Israël te redden, niet alleen in de Exodus, maar ook uit de ballingschap.
Ten vierde verstaat hij de complexe, ondermijnende, gemeenschappelijke aard van zonde. Net als Jesaja voor hem (Jes. 6:5), stelt Ezra zich op één lijn met het volk in zijn zonde (9:6).
Hij verstaat het hardnekkige feit dat het hier niet slechts gaat om individueel falen en niets meer dan dat; dit zijn manieren waarop rauw heidendom, en uiteindelijk relativisme met betrekking tot de Almachtige God, via de achterdeur worden binnengesmokkeld in de volledige gemeenschap.
Hoe konden dergelijke huwelijken, zelfs onder priesters, geregeld worden tenzij vele, vele anderen hun goedkeuring hebben gegeven, of op zijn minst een oogje hebben dichtgeknepen rond de praktijk?
Ezra verstaat bovenal dat de zonden van het volk van God vele malen erger zijn dan de straf die ze kregen (9:13-15).
Hoe zouden deze denkpatronen ons denken vandaag moeten vormen met betrekking tot de zonden van het volk van God?
Eigen vertaling van de overdenking bij 9 januari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten