maandag 17 februari 2014

Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht (Gn.50)


Genesis 50, Lukas 3, Job 16-17, 1 Korinthiërs 4

Het laatste hoofdstuk van Genesis bevat een gedeelte dat zowel aandoenlijk is als glorieus (Gen. 50:15-21).

Alles wat betreurenswaardig en gebrekkig is in deze familie komt terug aan de oppervlakte wanneer Jakob sterft. Jozefs broers vrezen dat hun illustere broer misschien zijn wraakzuchtige rancune alleen maar heeft onderdrukt tot de dood van de oude man.

Waarom dachten ze op die manier? Was het omdat ze nog steeds geplaagd werden door schuldgevoelens? Projecteerden ze slechts op Jozef wat ze zelf zouden hebben gedaan in zijn plaats?

Hun strategie betrekt hen in nieuwe zonden: ze liegen over wat hun vader zei, in de hoop dat een oproep van Jakob op zijn minst een gevoelige snaar zou raken in het hart van Jozef. In dit licht klinkt hun extreme onderwerping (‘Zie, wij zijn u tot slaven’, 50:18) minder als loyale hulde dan als wanhopige manipulatie.

Jozef daarentegen weent (50:17). Hij kan niet anders dan zien dat deze kruiperige leugens verraden hoe weinig geliefd hij is of hoe weinig ze hem vertrouwen, zelfs na zeventien jaren (47:28) van uiterlijke verzoening.

Zijn verbale respons vertoont niet slechts pastorale zachtmoedigheid - ‘Zo troostte hij hen en sprak tot hun hart’, met de belofte voor hen en hun gezinnen te zullen zorgen (50:21) – het weerspiegelt ook een man die diep heeft nagedacht over de mysteries van voorzienigheid, over Gods soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid.

'Vrees niet', zegt hij. 'Want ben ik in Gods plaats? Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden' (50:19-20).

De diepgang van deze redenering komt scherper in beeld wanneer we nadenken over wat Jozef niet zegt. Hij zegt niet dat Jozefs broers hem in slavernij verkochten tijdens een tijdelijke onachtzaamheid van Godswege, maar dat God, die een uitmuntend schaakspeler is, het spel heeft omgedraaid en na verloop van tijd Jozef tot Eerste Minister van Egypte heeft gemaakt.

Nog minder zegt hij dat het Gods bedoeling was om Jozef naar Egypte te sturen in een welbepaalde strijdwagen, maar dat Jozefs broers het goddelijke plan nogal jammerlijk in de war stuurden, en God zo dwongen om te antwoorden met slimme tegenzetten om zijn eigen goede bedoelingen tot stand te brengen.

Veeleer waren er in die ene gebeurtenis – het verkopen van Jozef als slaaf – twee partijen, en twee heel verschillende intenties. Aan de ene kant handelden Jozefs broers, met kwade bedoelingen; aan de andere kant handelde God, en zijn bedoelingen waren goed.

Beiden handelden om deze gebeurtenis te laten plaatsvinden, maar waar het kwaad erin terug kan worden getraceerd naar de broers en niet verder, moet het goede erin terug worden getraceerd naar God.

Dit is een gangbaar standpunt in de Schrift. Het genereert vele complexe filosofische discussies. Maar de basisidee is eenvoudig. God is soeverein en onveranderlijk goed; wij zijn moreel verantwoordelijk, en vaak slecht.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten