Genesis 45, Markus 15, Job 11, Romeinen 15In Markus 15 spreken mensen beter dan ze eigenlijk beseffen.
‘Wat moet ik dan doen met Hem, die gij de Koning der Joden noemt?’, vraagt Pilatus (15:12). Natuurlijk gebruikt hij die uitdrukking ‘de Koning der Joden’ met een zekere snerende minachting. Wanneer de menigte antwoordt met ‘Kruisig Hem!’ (15:13-14), dan denken zij die politieke motieven hebben dat dit het einde is van alweer iemand met messiaanse aanspraken. Zij weten niet dat deze koning moét sterven, dat zijn regering afhangt van zijn dood en dat Hij tegelijk Koning en Lijdende Knecht is.
De soldaten vlechten een doornenkroon in elkaar en duwen die hardhandig op zijn hoofd. Ze slaan en bespuwen Hem en vallen dan op hun knieën in een spottende verering, terwijl ze roepen ‘Wees gegroet, Gij Koning der Joden!’ (15:18). In feite is Hij meer dan de Koning der Joden (hoewel zeker niet minder). Op een dag zal elk van deze soldaten, met ieder ander, ook weer neerknielen voor de opgewekte man die ze bespot en gekruisigd hebben, en zullen ze belijden dat Hij Heer is (Fp. 2:9-11).
De voorbijgangers konden niet aan de drang weerstaan om verwijten te slingeren: ‘Ha, Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, kom af van het kruis!’ (15:29-30). De onverschillige spot verborg de waarheid die ze niet konden zien: eerder had Jezus inderdaad geleerd dat Hijzelf de ware tempel was, het tegenbeeld van het gebouw in Jeruzalem, de ultieme ontmoetingsplaats tussen God en mensen (Joh. 2:19-22). Meer, Jezus had niet enkel benadrukt dat Hijzelf de tempel is, maar dat Hij dit is op grond van het feit dat deze tempel moet worden vernietigd en in drie dagen terug herrijzen. Had Hij ‘afgekomen’ van dat kruis en zichzelf gered, zoals zijn bespotters stelden, dan kon Hij niet de afgebroken en herrezen ‘tempel’ worden die mannen en vrouwen weer met God verzoent.
‘Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden’ (15:31). Weer mis – en ook weer correct. Dit is de man die vrijwillig naar het kruis gaat. (14:36; vgl. Joh. 10:18). Te zeggen dat Hij zichzelf niet ‘kàn’ redden, is dwaas beperkend. Maar Hij kon zichzelf niet redden én tegelijk anderen redden. Hij redt anderen door zichzelf niét te redden.
‘Laat de Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven’ (15:32). Maar in wat voor een Christus zouden ze in dat geval geloofd hebben? Een machtige koning, ongetwijfeld – maar niet de Redder, niet het Offer, niet de Lijdende Dienstknecht. Ze hadden niet lang in Hem kunnen geloven, want de basis voor die verandering in hen was precies gelegen in dat kruiswerk waarvan ze Hem smadend wilden afbrengen.
‘Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon!’ (15:39). Ja, meer dan ze beseften.
Eigen vertaling van de overdenking bij 12 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.
Bron afbeelding
Geen opmerkingen:
Een reactie posten