donderdag 9 februari 2012

Geef God wat van God is (Mk. 12)

Genesis 42, Markus 12, Job 8, Romeinen 12

Het gesprek tussen Jezus en sommige van zijn tegenstanders in Markus 12:13-17 is hoogst interessant. Markus zegt dat Jezus’ opponenten naar Hem toekwamen ‘om Hem op een woord te vangen’ (12:13). Ongetwijfeld is dit ook de reden dat ze begonnen met nogal minzaam gevlei over hoe principieel Hij wel is als leraar, vastbesloten om zich niet te laten beïnvloeden door de populaire opinie. Het is allemaal een val. ‘Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?’, vragen ze. ‘Zullen wij betalen of niet betalen?’ (12:14:15).

Ze dachten dat ze Hem te pakken hadden. Antwoordde Hij ‘Nee’, dan kreeg Hij last met de Romeinse autoriteiten. Zij zouden een populair religieus prediker in een onstabiel land als dit zeker niet zomaar laten begaan als die zou oproepen om geen belastingen te betalen. Misschien wachtte Jezus wel de doodstraf voor verraad. Maar zou Hij ‘Ja’ antwoorden, dan zou Hij het vertrouwen van het volk verliezen en zou daarmee ook zijn populariteit tanen. Veel Joden koesterden niet alleen de algemeen menselijke wrevel tegenover belastingen, maar hadden ook theologische bezwaren. Hoe kon een Jood die het nauw nam met zijn overtuigingen belastingen betalen als er op de munten een afbeelding stond van de keizer, dan nog niet gesproken over de munten die hem ook goddelijke titels toedichtten? Als Joden bovendien werkelijk oprecht waren, zou God dan niet neerdalen en zijn volk terug verlossen, deze keer van de Romeinse supermacht? Vraagt principiële trouw aan God niet dat je dan geen belastingen betaalt?

Welk antwoord Jezus ook gaf, Hij zou verliezen. Maar Hij weigert zich gewonnen te geven. In plaats daarvan vraagt Hij om een munt, vraagt wiens beeltenis er op voorkomt, en argumenteert dat het gerechtvaardigd is te geven aan Caesar wat van Caesar is en aan God wat van God is. Jezus ontsnapt zo netjes aan hun valstrik en zijn tegenstanders verwonderen zich.

Maar er zijn diverse toepassingslagen hier. Onder een strikte theocratie zouden Jezus’ woorden onsamenhangend zijn: de regering van God wordt uitgevoerd door de koning, zodat hun macht niet zo makkelijk van elkaar te onderscheiden valt. Bovendien was de structuur van het oude verbond op papier heel nauw verbonden met een theocratische regering. Maar hier kondigt Jezus aan dat er onderscheid moet gemaakt worden tussen de aanspraken van Caesar en die van de levende God.

Natuurlijk betekent dit niet dat Caesars macht volledig losstaat van Gods macht, en ook niet dat God niet volledig voorzienig de controle zou behouden. Maar er valt moeilijk aan de conclusie te ontkomen dat Jezus een fundamentele verandering aankondigt in de regering van de verbondsgemeenschap. Het punt voor die gemeenschap is niet langer een theocratisch koninkrijk; het is nu een gemeenschap van kerken van overal ter wereld, die leven onder vele ‘koningen’ en ‘caesars’ of ‘keizers’, terwijl ze geen van hen aanbidden. En dit is waarom overal in de wereld veel christenen, als ze doorheen de geschiedenis geen bepaalde godsdienst willen vestigen, dit herleiden naar deze uitspraak van de Heer Jezus zelf.
(vertaling laatste zin nog onduidelijk. Engels: And that is why many christians around the world trace the history of the non-establishment of a particular religion to this utterance of the Lord Jesus himself.)


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

1 opmerking: