donderdag 23 februari 2012

‘Want wie onder u allen de minste is, die is groot’ (Lk. 9)


Exodus 6, Lukas 9, Job 23, 1 Korinthiërs 10

Een van de opgelegde taken voor wie de canonieke evangeliën op een gevoelige manier wil lezen, is te zien hoe de verschillende delen met elkaar verbonden zijn. Vluchtige lezers herinneren zich individuele verhalen over Jezus van hun tijd in de zondagschool, maar ze staan niet altijd stil bij de verbanden die deze verhalen tot volledige evangeliën smeden. Bovendien schikten de individuele evangelieschrijvers hun materiaal niet op exact dezelfde manier als de anderen, dus gaat de specifieke geur van elk evangelie vaak verloren, tenzij de onderscheiden verbanden bedachtzaam overwogen worden.

Een leerzaam voorbeeld vinden we in Lukas 9:49-50. De voorafgaande verzen (9:46-48) beschrijven hoe Jezus’ discipelen discussiëren over wie van hen de grootste zou zijn (wellicht in het dan gevestigde koninkrijk). Jezus, die hun gedachten kent, leert hen een gênante les, terwijl Hij van een kind gebruikmaakt om zijn punt te maken. Belangrijke mensen vleien vaak bij nog belangrijker mensen. Zij die Jezus volgen verwelkomen de minst machtigen uit de maatschappij – de kleine kinderen. Wat Jezus vraagt is een blik die fundamenteel verschilt van die van de wereld: ‘Want wie onder u allen de minste is, die is groot’ (9:48).

Het is op dit punt dat 9:49-50 om de hoek komt kijken. Johannes legt uit dat hij en de anderen een man zagen die demonen uitdreef in Jezus’ naam, ‘en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt’. Jezus verbiedt hen op die manier te handelen ‘want wie niet tegen u is, is vóór u’. Op het eerste gezicht is dit een wat ander onderwerp dan de voorgaande verzen. Maar dan ook misschien weer niet: de verbanden roepen ons op om erover na te denken. Johannes’ klachten klinken niet langer als godvrezende bezorgdheid voor orthodoxie, maar meer als machtshongerig gejammer dat zich drukker maakt over de vraag of degene die predikt en geneest wel tot de juiste strekking behoort, dan over de voortgang van de missie zelf.

Dus is dit op een wat meelijwekkende manier verbonden met het debat over wie nu de grootste zou zijn. Een hoge eigendunk zal onvermijdelijk een onstabiele basis blijken om met wijsheid de dienst van anderen te kunnen inschatten.

In de daaropvolgende verzen (9:51-56) bevindt Jezus zich in Samaria. Wanneer de Samaritanen ongastvrij blijken, zijn Jezus’ discipelen nogal bereidwillig om vuur over hen te laten neerdalen. Jezus wijst hen terecht. Aangezien deze verzen volgen op de al besproken thema’s, is het gedrag verklaard dat de discipelen hier vertonen. Hun passie voor oordeel over de Samaritanen komt minder voort uit een oprecht verstaan van en toewijding aan Christus Jezus, dan door een machtshongerige zelfgerichtheid.

De slotverzen van het hoofdstuk zetten hetzelfde contrast nog extra in de verf (9:57-62). De drie die het luidst protesteren over hoe gretig ze Jezus zullen volgen, worden met beslistheid op hun plaats gezet: ze hebben de kost van het discipelschap niet berekend, en zo krijgen hun vrome tegenwerpingen een lelijke nuance van eigenliefde.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 februari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten