zaterdag 2 mei 2009

Bij het afscheid van mémé (dankdienst 2 mei 2009)

Het was mémé's verlangen dat mensen het evangelie zouden horen. Zo bleek nog toen we een tijd terug voor haar opwekkingsliederen hadden gezongen, en ze droog zei: 'Je had dit beter in de eetzaal van het rusthuis gedaan, dan hadden de andere mensen dit ook gehoord".

“Gij zijt goed en goeddoende ...” staat er in Psalm 119:68

Toen de vrouw van George Mueller, Mary, in 1860 aan een ziekte overleed, stond deze christen zelf in voor de toespraak op haar begrafenis. Zijn tekst had 3 hoofdpunten:
- De Heer was goed en deed goed toen hij haar aan mij gaf
- De Heer was goed en deed goed toen hij haar zo lang bij me liet
- De Heer was goed en deed goed toen hij haar van me wegnam.


Wanneer we deze morgen bijeen zijn om afscheid te nemen van mémé (neem me niet kwalijk dat ik voortdurend over haar zal spreken als over mémé, dat is hoe ik haar kende), dan kan ik de 3 punten van George Mueller ook beamen:
- De Heer was goed en deed goed toen hij mémé aan ons gaf
- De Heer was goed en deed goed toen hij mémé zo lang bij ons liet
- De Heer was goed en deed goed toen hij mémé van ons wegnam.


Het is met dankbaarheid dat we naar de Heer opzien voor wat Hij heeft gegeven in het leven van mémé, en we bezingen graag zijn goedheid en genade tijdens deze dienst. We mogen een onwrikbaar vertrouwen hebben in de goedheid van God, geworteld in Jezus Christus, en mogen ons leven en dit verlies in dit licht bezien.

Ik wil voorlezen uit de Bijbel, Gods woord. Toen mémé nog gezond was, had ze de dagelijkse gewoonte opgebouwd om in de Bijbel te lezen. Als je op bezoek ging zag je vaak haar Bijbel open op verschillende plaatsen.
Mémé hield trouwens ook van de dagkalender Lichtstralen, met Bijbelse overdenkingen. Het was telkens met vreugde en beslist ook dankbaarheid weer een nieuw jaar te krijgen, dat ze elk jaar een nieuw exemplaar van de kalender mocht ophangen.

We lezen uit de 2e brief van Paulus aan de Korinthiërs, 2Kor.4:14-5:10

Immers, wij weten, dat Hij, die de Here Jezus opgewekt heeft, ook ons met Jezus zal opwekken en met u vóór Zich stellen. 15 Want het geschiedt alles om uwentwil, opdat de genade toeneme en door steeds meerderen overvloediger dank worde gebracht ter ere Gods.
16 Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. 17 Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid, 18 daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig.

1 Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis. 2 Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden, 3 als wij maar bekleed, en niet naakt, zullen bevonden worden. 4 Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed, doch overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven worde verslonden. 5 God is het, die ons juist dáártoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft.
6 Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn 7 – want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen – 8 maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen. 9 Daarom stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem welgevallig te zijn. 10 Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.


Dit gedeelte is geschreven door de apostel Paulus. Hij maakte heel wat mee. “Ik sterf dagelijks”, schreef Paulus. Zo beschreef hij ook in deze zelfde brief (hfdst 11:23 e.v.) hoe hij zeer overvloedig gewerkt heeft, in gevangenissen gezeten heeft, bovenmatig veel slagen kreeg, dikwijls in doodsgevaren verkeerde. Hij is driemaal met roeden geslagen, eenmaal gestenigd, heeft driemaal schipbreuk geleden, enz. Bovendien had hij niet alleen moeiten die van buiten kwamen (zoals ook honger en dorst, vasten, koude en naaktheid), maar overviel hem ook dagelijks de bezorgdheid over alle gemeenten Gods. Een dergelijk leven is mémé gelukkig grotendeels bespaard gebleven, hoewel ze ook de oorlog meemaakte, zorg gedragen heeft over haar familie en vrienden, en getrouw gezorgd heeft voor haar man, voor pépé, toen hij getroffen werd door Alzheimer. Ze zou daarna nog vele jaren alleen de weg gaan. Afscheid is in die laatste tientallen jaren het patroon geweest voor haar, die haar leeftijdsgenoten onder vrienden en familie een na een zag wegvallen.

Maar, schrijft Paulus, “Wij worden niet moedeloos”! (4:16)

In de tekst reikt hij 6 sterke redenen aan om niet moedeloos te worden. Ook al is onze uiterlijke mens in verval, sluipt de dood dichterbij om uiteindelijk effectief zijn intrede te doen, zoals dit ook bij het verouderen van mémé het geval was.
Paulus maakt duidelijk dat we niet kijken naar wat we zien, maar wel naar wat we niet zien. “Daar wij ons oog niet richten op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet.” (4:18). De dingen die we zien zijn tijdelijk, maar wat we niet zien is eeuwig. Hij geeft 6 concrete eeuwige dingen waarop we onze blik ook vandaag mogen vestigen.

1. Eeuwige glorie (heerlijkheid)

De kortstondige lichtheid van onze verdrukking bewerkt voor ons een uitermate uitnemend eeuwig gewicht van heerlijkheid. Niet dat Paulus zeer kort geleden heeft. Maar in vergelijking met de eeuwigheid is het vederlicht, is het als een pluimpje.
De tijd dat mémé zo bedlegerig was, mocht dan lang lijken, in vergelijking met de eeuwigheid die ze nu kreeg, is dit niets meer.
We kunnen zelfs over haar dood heen zien, naar wat voor eeuwig is. En dat is heerlijk, is glorieus. En hoe meer we hier gevormd worden door het lijden heen, hoe meer gewicht van heerlijkheid, van glorie we opsparen.
Lijden bewerkt glorie en vermeerdert het gewicht van heerlijkheid.

2. Een eeuwig lichaam

Paulus vermeldt het bij het begin van hoofdstuk 5. Ons lichaam hier is een tent. Een tijdelijke woning. Typisch voor de pelgrim, de man of vrouw op doorreis. Maar we krijgen straks een eeuwig lichaam, dat niet met mensenhanden is gemaakt, in de hemelen.
En in onze huidige tent zuchten we. En wie ouder wordt, merkt dat er dan inderdaad een bezwaard zuchten is, zoals Paulus het noemt in 5:2 en 5:4. Ook bij mémé was er soms een lichamelijk kreunen en steunen in de laatste jaren en vooral de laatste maanden.
En ook voorheen heeft ze best wel zorgen gekend. Toen ze huwde wist ze ook niet dat ze zoveel zorgen ging moeten geven aan haar man. En dat ze ook af en toe in het ziekenhuis zou belanden, en dan niet alleen om kinderen te krijgen. En toen ze kinderen kreeg, wist ze ook niet van de zorgen die de opvoeding met zich gingen brengen. Dan huwen je kinderen en denk je dat die zorgen voorbij zijn. Maar dan krijgen zij kinderen en worden je zorgen nog eens maal zoveel vermenigvuldigd. Zo hielden we wel eens problemen of ziekte wat achter voor mémé, omdat ze zich alles zo aantrok. Had je een kleine verkoudheid gehad en zij wist ervan, je mag er zeker van zijn dat ze er ging naar vragen de volgende keer dat ze je zag.
En dan heb ik nog niet gesproken over het zuchten van de zonde die zo makkelijk in ons hart en leven opduikt, zolang we hier op aarde zijn. Hoe vaak moeten we ons niet met tranen tot bij onze Heer begeven, omdat we weer gefaald hebben. Het is ook mémé niet vreemd. Zij wist zich geen zondeloze, maar hield van het lied Amazing Grace. Want ze wist zich ten volle een kind van Gods genade.
Maar niets van dit zuchten meer: de tent wordt omgeruild voor een perfect huis, Gods fijn maatwerk. Het huis dat God maakte is niet te vergelijken met wat we hier op aarde zien: het is onvergelijkbaar, prachtig en onvergankelijk.
Wat we vandaag mogen zien bij mémé is niet het einde van het leven, maar het begin van het leven zoals we het werkelijk willen leven: zonder ontgoochelingen, zonder pijn, zonder verdriet en teleurstelling, zonder zonde.

3. Een eeuwig plan

Kijk maar naar 5:5: Hij die ons hiertoe heeft bereid is God. Het heeft God niet overvallen, maar Hij heeft ons bereid, ons klaargemaakt, ons bewerkt naar zijn eeuwig voornemen.
Algemeen in de wereld lijkt het erop alsof met de dood het doel van je leven ten einde is. Maar wat lezen we eigenlijk hier? Dat God ons voor de eeuwigheid bereid heeft, klaargemaakt heeft. Het was altijd al in Gods gedachten om ons dat nieuwe verheerlijkte leven te geven, met een nieuw lichaam en zonder alle troep die we zelf maken en die anderen maken.
Toen de Heer in zijn boek, het boek van het leven, het boek van het Lam de naam Jeanne Vrielynck schreef, schreef Hij daar niet dat ze slechts 96 of bijna 97 zou worden, maar dat ze in eeuwige glorie bij Hem zou leven. Dat was zijn prachtige plan.
Kijken we dus naar de dood van een gelovige, dan zien we niet het einde van Gods plannen. We zien het begin van de vervulling van het eeuwige plan waarvoor God hem of haar van bij de start klaargemaakt heeft.

4. Een eeuwige relatie/gemeenschap

Vers 6 en vers 8 maken hier veel duidelijk. Zolang we hier op aarde in dit lichaam wonen, wonen we niet bij de Heer, zijn we nog afwezig. En we willen juist liever bij de Heer inwonen.
Hier op aarde is onze woning niet. Onze Vader, onze Redder en onze erfenis zijn in de hemel. Daar horen we waarlijk thuis.
Mémé hield er ontzettend van als de hele familie of toch zoveel mogelijk familie of vrienden en kennissen bij haar waren op de vaste afspraken: kerstfeestje, pasen, haar verjaardag.
Dat mag ze daar volop beleven met veel mensen die ze hier heeft losgelaten. Maar bovenal kent ze daar nu de volmaakte band met haar God die haar schiep en haar ten volle kent.
Voor wie Christus liefhebben is dit de volkomen vervulling van waar we voor gemaakt zijn.

5. Eeuwige vervulling

Die volkomen vervulling, eeuwige vervulling vind je eigenlijk ook in 5:9. Het is een groot verlangen van de gelovige om de Heer welbehaaglijk te leven, Hem welgevallig te zijn. Wij die geloven stellen daar een eer in. Want we hebben Christus lief en willen Hem geen pijn doen maar vreugde brengen. Zo vaak falen we daar in. Maar nu is die ambitie volkomen vervuld en leeft ze in tegenwoordigheid van de Heer, volledig tot lof en eer van Hem.
Geen teleurstelling meer, geen falen, geen gevoel van teleurstelling en geen schuld meer, maar nog slechts leven om Hem groot te maken.

6. Eeuwige beloning

5:10 ... Allen worden geopenbaard voor de rechterstoel van Christus. Wat heb je met je leven gedaan? Waar ging je hart naar uit? Wat we doen, toont waar ons hart is. Of het naar Christus uitging, of we Hem liefhadden. Hoe en wat mémé gedaan heeft voor de Heer, in het verborgen en in het openbaar, daar ontvangt ze nu de beloning voor. Niet in de vorm van eeuwig leven, want dat heeft de Heer voor haar verworven. Maar beloning voor wat ze gedaan heeft voor Hem en tot zijn eer. Van de giften die mémé soms gaf, tot de gebeden die ze uitgesproken heeft, tot de liefde die ze aan haar man gegeven heeft: ze krijgt er de beloning voor. Ook voor het feit dat ze ons voorgegaan is in het geloof, zoals Paulus ook schrijft aan Timotheus dat hij oprecht geloof vond bij zijn grootmoeder, moeder en bij hem. Zo ben ik persoonlijk mémé dankbaar voor de geestelijke erfenis die ze naliet voor ons die nog de weg gaan. Mede door haar hebben wij de Heer leren kennen.
Vandaag kijken we met dankbaarheid terug en heeft zij de beloning ontvangen.
Dank U Heer! Wij loven en prijzen uw wijsheid.

Om te besluiten nog een citaat uit “Christinnereis naar de eeuwigheid van John Bunyan:

Hierna verbreidde zich het gerucht dat Verdediger der Waarheid een oproep had ontvangen van dezelfde boodschapper, en hij ontving als teken, dat de boodschap echt was, dat de kruik aan de springader (=bron) gebroken wordt. (Pred. 12:6) Toen hij dit had verstaan, riep hij zijn vrienden bijeen en vertelde het hun. Daarna zei hij: Ik ga naar het huis mijns Vaders, en hoewel het mij zware strijd gekost heeft hier te komen, toch heb ik geen spijt van alle moeite, die het me heeft gekost. Mijn zwaard geef ik aan hem, die mij zal opvolgen in mijn pelgrimsreis en mijn moed en bekwaamheid aan hem, die ze kan hebben. Mijn littekens en schrammen draag ik met me mee als een getuigenis, dat ik de strijd gestreden heb van Hem, Die thans mijn Beloner wil zijn. Toen de dag was aangebroken, dat hij moest heengaan, vergezelden velen hem naar de oever van de rivier, die hij inging, zeggende: Dood, waar is uw prikkel? En toen hij dieper zonk, riep hij: Hel, waar is uw overwinning? (1 Cor. 15:55) Zo trok hij over en al de bazuinen maakten geschal voor hem aan de overzijde. (John Bunyan, de Christinnereis naar de eeuwigheid)

In het Engels staat er als laatste zin: And all the trumpets sounded. Toen mémé de hemel binnenging, dan schalden de bazuinen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten