dinsdag 21 januari 2014

De HERE zal erin voorzien (Gen. 22)

Genesis 22; Matteüs 21; Nehemia 11; Handelingen 21

De dramatische kracht van de beproeving van Abraham bij het offeren van Isaak (Gen. 22) is welbekend. Dat het verslag zo beknopt is roept verwondering op.

Wanneer hij zijn dienstknecht vertelt dat ‘we’ (22:5 – d.w.z.: zowel Abraham als Isaak) zullen terugkeren na op de berg Moriah te hebben aangebeden, speculeerde Abraham er toen op dat God zijn zoon terug zou opwekken uit het graf? Hoopte hij dat God op een nog onbekende manier zou ingrijpen? Welke denkbare verklaring kon Abraham zijn zoon geven toen hij hem vastbond en hem op het gereedgemaakte altaar legde?

Een ogenblik eerder was Abrahams antwoord op Isaaks vraag over het lam een voltreffer: ‘God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon’ (22:8). Er is geen suggestie dat Abraham het kruis voorzag. Te oordelen aan de manier waarop hij bereid was om door te gaan met het offer (22:10-11), is het zelfs niet duidelijk dàt hij verwachtte dat God in een letterlijk dier zou voorzien. Iemand zou zelfs kunnen veronderstellen dat dit een vroom antwoord is voor de jongen, tot de vreselijke waarheid niet langer kon worden verzwegen.

Maar toch zat Abraham volgens de context van het verhaal dichter bij de waarheid dan hij kon vermoeden: God voorzag inderdaad in het lam, een plaatsvervanger voor Isaak (22:13-14). In feite zat Abraham, zoals zoveel andere personen uit de Bijbel (bijv. Kajafas in Joh. 11:49-53), véél dichter bij de waarheid dan hij kon vermoeden: God zou niet slechts in het dier voorzien dat in dit geval als plaatsvervanger kon dienen, maar ook in de ultieme plaatsvervanger, het Lam van God, die als enige onze zonde kon dragen en al Gods wonderlijke heils- en oordeelsplannen kon verwezenlijken (Opb. 4-5; 21:22).

‘De HERE zal erin voorzien’ (22:14): zoveel had Abraham duidelijk begrepen. Je kunt je slechts inbeelden hoezeer dezelfde les in de geest van de jonge Isaak was ingeprent, en bij zijn latere nakomelingen.

God zelf verbindt deze episode met de verbondsbelofte: Abrahams geloof mondt hier uit in een zo krachtige gehoorzaamheid, dat hij zelfs zijn eigen veelgeliefde zoon niet tot een plaats verheft die God zou onttronen.

God herhaalt de belofte: Ik zal ‘u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt’ (22:17-18).

Op dit punt zweert God bij zichzelf (22:16), niet omdat Hij anders zou liegen, maar omdat er niemand groter is om bij te zweren. En de eed zelf zou een geweldig stabiliserend anker blijken voor Abrahams geloof en voor het geloof van allen die in zijn spoor zouden volgen (vergelijk Hebr. 6:13-20).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten