zondag 23 september 2012

Opgenomen tot in de derde hemel (2 Kor. 12)



2 Samuël 19, 2 Korinthiërs 12, Ezechiël 26, Psalm 74
‘Er moet geroemd worden’ (of in de NBV: ‘Ik word er wel toe gedwongen hoog van mezelf op te geven’), schrijft Paulus (2 Kor. 12:1), hoewel hij dit alleen maar op de meest ironische manier gedaan heeft (zie de overdenking van gisteren en die voor 21 september).

Maar nu wacht hem een nieuw dilemma. Blijkbaar hebben zijn tegenstanders hoog opgegeven over hun geestelijke ervaringen. Mogelijk hebben ze daarbij iets gezegd als: ‘Wel, natuurlijk had Paulus die ervaring op de weg naar Damascus, maar dat is al lang geleden. Wat heeft hij sindsdien van God vernomen? De genade van gisteren wordt muf.’

In dit geval kan Paulus natuurlijk niet eenvoudig ironie gebruiken en roemen over precies het tegenovergestelde van al wat zijn tegenstanders belangrijk beschouwen, zoals hij deed in hoofdstuk 11. Want het tegenovergestelde van het hebben van verschillende geestelijke ervaringen is dat je ze niet hebt – en in Paulus’ geval zou de ontkenning dat hij dergelijke ervaringen had gewoon niet waar zijn. Dus gaat hij met tegenzin over tot ‘gezichten en openbaringen des Heren’ (12:1).

Maar hij kan het niet verdragen op die manier over zichzelf te spreken, dus neemt hij zijn toevlucht tot een literaire truc: hij spreekt over zichzelf in de derde persoon: ‘Ik weet van een mens in Christus’, schrijft hij (12:2), hoewel hij het duidelijk over zichzelf heeft (12:5-6).

Zelfs in dit geval legt Paulus drie klemtonen om de focus weg te houden van zichzelf en elke deugd te ontdoen van de neiging tot roemen.

Ten eerste zegt hij, dat het hem in zijn geval ‘niet geoorloofd is uit te spreken’ welke spectaculaire ervaringen van de hemel hij veertien jaren eerder genoten had (12:4). De ‘derde hemel’ (12:2) is de woonplaats van God; het paradijs is waar God zich bevindt. Een gedeelte van wat hij zag was ‘onuitsprekelijk’: mensen die dergelijke gezichten niet hebben meegemaakt hebben niet het vermogen om ze te vatten.
Wat nog belangrijk is, deze gezichten waren bedoeld om Paulus te sterken; het was hem niet toegestaan om erover te spreken. Vandaar zijn stilzwijgen.

Ten tweede is Paulus bang dat mensen te groot van hem zullen denken (het tegenovergestelde van onze angsten), dus is het voor hem een princiepskwestie als hij een afkeer heeft te spreken over ontoegankelijke zaken. Als hij beoordeeld moet worden, wil hij beoordeeld worden op basis van wat hij doet en zegt (12:6), niet door beweringen over gezichten en openbaringen die toch niet onder publieke beoordeling kunnen vallen.

Ten derde erkent Paulus dat, samen met de grote voorrechten die hij ontving, God hem ook – door middel van een vertegenwoordiger van satan - een ‘doorn in het vlees’ heeft gegeven die niet van hem zal worden weggenomen, ondanks zijn meest verwoede voorbede (12:7-10). Die was hem gegeven om hem ervoor te behoeden verwaand te worden, om hem ‘zwak’ te houden, zodat hij zou leren dat Gods kracht volbracht wordt in onze zwakheid, en zodat hij daarom nooit zou vertrouwen op of opgeblazen worden door de bijzondere genade die hij ontving. In deze gevallen wereld is het een zaak van goedertierenheid wanneer grote genade gepaard gaat met grote zwakheid, net als het tegenovergestelde.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten