1 Koningen 4-5; Efeziërs 2; Ezechiël 35; Psalm 85
Je zou je best kunnen afvragen waarom Edom speciaal moet aangeklaagd worden in Ezechiël 35. Hoort dit materiaal niet thuis bij de hoofdstukken 25-32? Zou deze passage niet moeten verbonden worden met de korte aanklacht tegen Edom in 25:12-14?
De eenvoudigste oplossing is natuurlijk te veronderstellen dat dit een latere invoeging is (hetgeen door sommige critici beweerd wordt). Maar dit werpt terug de vraag op: waarom was degene die invoegt zo dwaas? Als we bovendien geen redenen kunnen vinden waarom de plaats van dit hoofdstuk zinvol is, dan maakt het natuurlijk wel uit als het hier geplaatst wordt in de originele tekst.
Formeel gezien behoudt Ezechiël 35 iets van de structuur van de aanklachten in hoofdstuk 34: ‘omdat … daarom’ (bijv. 35:5-6, 10-11). Wat belangrijker is, van alle omringende landen was Edom in een bepaald opzicht een speciaal geval. Het volk van Edom stamde af van Ezau, en de oude rivaliteit tussen Jakob en Esau was overgegaan in de rivaliteit tussen Israël en Edom, twee volkeren van verwanten die verdeeld waren door een gedeelde vijandigheid.
Edom wordt natuurlijk niet specifiek vermeld in dit hoofdstuk; de verwijzing is in de plaats naar de berg Seïr (35:2) – d.w.z. de bergstreek oostelijk van de Arabah, de vallei die zuidelijk loopt van de Dode Zee. Daar koesterden ze hun ‘oude vijandigheid’ (35:5).
Maar de vier verwijzingen naar ‘bloed’ in dit hoofdstuk (Hebreeuws ‘dam’) kan een bewuste woordspeling zijn met het onvermelde woord Edom, als een manier om aan te duiden dat Edoms gevoelloze bedrog des te weerzinwekkender was omwille van de graad van verwantschap die ze hadden met Israël. Toen Jeruzalem op het punt stond in te storten, hoopte Edom te kunnen profiteren van de vernietiging van de ‘beide volken’ (35:10, Israël en Juda) voor territoriale uitbreiding.
Waarschijnlijk probeerden ze steun aan Nebukadnessar als pasmunt te gebruiken voor de belofte van territoriale winst. Bovenal is hun leedvermaak met hun gevallen rivalen (35:12-15) in Gods ogen niets minder dan de Heer zelf verachten: de Here was daar (35:10), verklaart God; ‘gij hebt een hoge toon tegen Mij aangeslagen en grote woorden tegen Mij opeengestapeld – Ik heb het wel gehoord’ (35:13), waarschuwt God.
In feite zal een deel van het herstel van de Israëlitische ballingen tot het land inhouden dat het veilig voor hen wordt gemaakt: het land moet bevrijd worden van het ‘wild gedierte’ (34:25) die het geteisterd hebben. Indien dit subtiel alludeert aan de omringende stammen die probeerden binnen te trekken, dan is deze profetie van de verwoesting van Edom heel passend hier geplaatst (zie ook de overdenking van morgen).
Dus behoorlijk los van impliciete waarschuwingen tegen gekoesterde bitterheid en op vetes lijkende vendetta’s, verzekert dit hoofdstuk ook het verbondsvolk impliciet opnieuw van Gods voortgaande toewijding aan hun welzijn – inclusief de vernietiging van hun vijanden.
Welke Nieuwtestamentische gedeeltes laten dezelfde toon horen, omgezet naar de sleutel van het nieuwe verbond?
Eigen vertaling van de overdenking bij 2 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten