dinsdag 29 oktober 2013

Is zij niet mijn vrouw en ik haar man? (Hos. 2)


2 Koningen 10-11; 2 Timotheüs 1; Hosea 2; Psalm 119:97-120
In Hosea 1 wordt het afvallige Israël vergeleken met een geslacht van kinderen die gekenmerkt worden door geweld en chaos (Jizreël, 1:4) of geboren zijn uit ontucht (1:6-9). Alhoewel de ‘kinderen’ kort terug opduiken aan het begin en het slot van Hosea 2, ligt hier de focus op het afvallige Israël als een wispelturige vrouw.

Het werkwoord dat vertaald wordt als ‘aanklagen’ (2:1) wordt beter weergegeven als ‘pleiten’, zoals in een rechtbanksetting: ‘bepleit mijn zaak’, zo smeekt God de kinderen. De volgende twee zinnen worden beter als een vraag genomen: ‘Is zij niet mijn vrouw en ik haar man?’.

Het volledige boek beklemtoont dat God niet op zijn huwelijksbeloften zal terugkomen, maar dat Hij haar zal proberen te winnen. Indien de woorden als een stelling genomen worden (NBG, HSV, NBV), dan moeten ze betekenen dat het hart van het huwelijk eruit is, niet dat God het zelf beëindigt.

De volgende verzen (2:3-4) vereisen radicale bekering, niet slechts een formeel ‘Het spijt me’. Het alternatief is dat God Israël zal dwingen om de gevolgen van haar zonden in te zien (2:5-13). Het plaatje ziet er misschien slechter uit dan we wel denken: de valse goden waarnaar Israëls begeerte uitging waren vaak vruchtbaarheidsgoden, en het volk kwam voortdurend in de verleiding te denken dat zij voor haar rijkdom zouden zorgen (2:5), op dezelfde manier als seks de hoer van haar inkomsten voorziet.

Een cultuur met vruchtbaarheidsreligies verheerlijkt seks – zoals onze cultuur dit doet, hetzij voor andere redenen. God leek soms zo ver weg of beperkt dat Israël niet erkende dat alleen Hij in alle goede dingen voorziet (2:8), net zoals Hosea in al Gomers behoeften voorzag.

Vroeg of laat, kost wat kost, moet de vreselijke afschuw van de afval aan de kaak gesteld worden, moet de schijnbare aantrekkelijkheid van haar valse aura ontdaan worden, moeten het bedrog en het perfide erkend worden, en de consequenties aan de lijve ondervonden (2:9-12).

Er zit zowel hartenleed als boosheid in Gods woorden: Israël tooide zich met ring en halssieraad en ging achter haar minnaars aan, maar Mij vergat zij (2:12).

Maar als God dreigt met oordeel, zal Hij ook het Israël dat Hij liefheeft het hof maken en haar met zijn charmes lokken. Hij roept herinneringen op aan de tijd van haar jeugd in de woestijn (de tijd van verloving, ‘courting’ days, JL): Hij zal haar helemaal opnieuw het hof maken, deze hoer die Hem verraden heeft (2:13).

Het huwelijk zal bewaard en versterkt worden (2:15) en God zal er zorg voor dragen dat alle zegeningen van materiële voorspoed aanwezig zullen zijn (2:17-22).

Geweld zal plaatsmaken voor voorspoed; het dal van Jizreël zal niet langer geassocieerd worden met Jehu, maar met planten (de zinspeling hangt samen met de Hebreeuwse etymologie). De nieuwe verbondsbruid (2:18), gekleed in bruidskleding, belooft gerechtigheid, recht, goedertierenheid en ontferming (2:19-20).

En vervreemde, onwettige kinderen zullen aan God toebehoren (2:22) – wat Paulus ziet als een voorsmaak van de hoogst mogelijke soort (Rom. 9:25-26).


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten