maandag 7 oktober 2013

In gezichten Gods bracht Hij mij naar het land van Israël en zette mij neer op een zeer hoge berg (Ez. 40)


1 Koningen 10; Filippenzen 1; Ezechiël 40; Psalm 91
Op Ezechiël 29:17-21 na, vinden de negen hoofdstukken voor ons, Ezechiël 40-48, later plaats dan de andere gezichten en godsspraken waaruit het boek bestaat. Zoals het boek begint met een gezicht, zo eindigt het er ook met een.

Hoewel dit gezicht dermate los staat van de rest van het boek dat sommigen het beschouwen als een appendix, zijn er niettemin een aantal dramatische verbanden.

In het gezicht van 8:1-11:25 zag Ezechiël de heerlijkheid van God de tempel verlaten; nu is hij getuige van de heerlijkheid die terugkeert en de nieuwe tempel vult (43:5). In de jaren die volgden op de catastrofale val van Jeruzalem heeft Ezechiël het volk vertroost met de belofte van een terugkeer naar het land en tot God; in bepaalde opzichten moet dit visioen van een tempel bemoediging en hoop gegeven hebben.

Maar dit maakt nog niet dat dit gezicht eenvoudig kan begrepen worden. Vandaag zal ik eerder in grote lijnen de gedachtestroom uitleggen, niet alleen van Ezechiël 40 maar van deze negen hoofdstukken. Morgen zal ik vier belangrijke uitleggingen uiteenzetten en deze aanduiden waarvan ik denk dat ze het dichtst staat bij wat de Schrift zegt.

In het vijfentwintigste jaar van zijn ballingschap (rond die tijd was hij ongeveer vijftig), wordt Ezechiël in een gezichtservaring meegevoerd naar ‘een zeer hoge berg’ (40:2), dicht bij wat de heilige stad blijkt te zijn. Waarschijnlijk wordt de berg Sion bedoeld.

Een engelenfiguur geeft hem een rondleiding rond het tempelgebied, terwijl hij onderweg alles opmeet. Hij begint met een gedetailleerde studie van de oostpoort tot de buitenste voorhof (40:6-16). Dit wordt snel gevolgd door de voorhof zelf, twee andere poorten tot de voorhof (noorden en zuiden), en dan poorten tot de binnenste voorhof (40:17-37).

Er zijn geen poorten aan de westzijde, omdat de tempel zelf hier gesitueerd is. Na een korte ronde langs het offergereedschap en de kamers die voorbehouden zijn aan de offerende priesters (40:38-47), krijgt Ezechiël een nogal gedetailleerde beschrijving van de tempel (40:48—41:26), gevolgd door een overzicht van het tempelgebied met bijzondere aandacht voor de kamers van de priesters (42:1-20).

De heerlijkheid van God komt de tempel binnen, en Ezechiël krijgt te horen wat hij moet doen met deze informatie (43:1-12). De rest van hoofdstuk 43 gaat over het offeraltaar en hoe het moet gebruikt worden (43:13-27).

De hoofdstukken 44 en 45 geven de bepalingen voor het organiseren van de tempel (vooral met betrekking tot de Levieten en Zadokieten), en dan voor de verdeling van het land rond de tempel.

Meer rituele bepalingen volgen (45:18—46:24). Ezechiël 47:1-12 beschrijft een waterstroom vanuit het heiligdom die leven brengt in de kale Dode Zee-vallei. De rest van het gezicht verdeelt het land over de twaalf stammen en duidt de poorten van de stad aan.


Eigen vertaling van de overdenking bij 7 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten