1 Koningen 8; Efeziërs 5; Ezechiël 38; Psalm 89
De hoofdstukken 38-39 van Ezechiël zijn van de moeilijkste hoofdstukken uit het hele boek. In verschillende opzichten onderscheiden ze zich van wat er aan voorafgaat en wat er op volgt. Misschien is het volgende de eenvoudigste verklaring.
De hoofdstukken 40-48 spelen zich zoveel later af dan het grootste deel van het boek (het vijfentwintigste jaar van de ballingschap, 40:1) dat ze bijna als een appendix zijn voor de rest van de visioenen en orakels. In dat geval moeten de hoofdstukken 38-39 gezien worden als een besluit van de voorafgaande zevenendertig hoofdstukken, maar niet noodzakelijk als een brug naar de hoofdstukken 40-48.
Hoe deze profetie tegen Gog dan precies dient als een conclusie voor alles wat daaraan voorafgaat in Ezechiël, hangt heel erg af van hoe je deze twee hoofdstukken interpreteert. Zelfs nog maar de mogelijkheden oplijsten zou van deze korte overdenking een commentaar maken, dus moet ik me grotendeels beperken tot enkele aarzelende conclusies.
Het kan niet aan de aandacht ontsnapt zijn dat ik er in diverse voorgaande hoofdstukken voor koos om bepaalde gedeeltes niet te becommentariëren. Dit was deels niets meer dan selectiviteit omwille van mijn beperkte ruimte. Maar deze passages zijn deels vergelijkbaar en we kunnen ze op een nuttige manier gezamenlijk overdenken.
Bijvoorbeeld grijpt 37:25-28 vooruit naar de tijd waarin Israël, onder Gods knecht David, ‘tot in eeuwigheid’ in het land zal wonen, en ‘mijn knecht David (…) hun voor eeuwig tot vorst’ zal zijn. Gods heiligdom staat ‘voor eeuwig’ te midden van hen. Dergelijke taal moet je ofwel helemaal zo laten staan – een tempel in Jeruzalem, met een Davidische koning, en de troon en tempel die voor altijd blijven – of ze wijst naar iets dat dit overstijgt.
Om redenen die duidelijker zullen worden, ben ik geneigd te denken dat deze en vergelijkbare profetieën vooruitblikken naar de heerlijke messiaanse toekomst, maar grotendeels in de bekende bewoordingen van het oude verbond gegoten zijn. Diezelfde bewoordingen, zo benadrukken de Nieuwtestamentische schrijvers, hebben een voorzeggende functie die wordt vervuld in Jezus de zoon van David en in alles wat Hij brengt.
In dezelfde trant begint Ezechiël 38 met het aanklagen van ‘Gog, grootvorst van Mesek en Tubal’ (38:3). De suggestie dat deze namen verwijzen naar Moskou en Tobolsk is zonder linguïstische waarde. Dit paar namen verschijnt ook elders (Gen. 10:2; 1 Kron. 1:5; Ezech. 27:13; 32:26) en verwijst naar de bekende stammen van Moschoi and Tibarenoi. Gog kan misschien geïdentificeerd worden als Gyges, koning van Lydia (in bepaalde oude verslagen Gûgu genoemd).
Wat belangrijker is, deze verwachte benden met vijanden voor Gods volk komen van ‘ver in het noorden’ (38:6) – wat de richting is van waaruit Israëls ergste vijanden altijd kwamen.
Het hoofdstuk eindigt in apocalyptische beeldtaal (38:18-23) – wat de scene doet aanvoelen als een geïdealiseerde en finale uitval tegen het volk van God, waarin God zijn naam en zijn doel rechtvaardigt. Zo zien alle voorgaande aanvallen vooruit naar en komen ze tot hun einde in deze finale apocalyptische slag.
Eigen vertaling van de overdenking bij 5 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten