1 Koningen 12, Filippenzen 3, Ezechiël 42, Psalm 94De verdeling van het eendrachtige koninkrijk in twee ongelijke delen – het koninkrijk van Israël met zijn tien stammen in het noorden en het koninkrijk van Juda met twee stammen in het zuiden (1 Koningen 12) – schetst ons nog een keer een opmerkelijke dynamiek tussen Gods soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid.
God had al voorzegd, door de profeet Achia, dat Jerobeam de tien noordelijke stammen zou afscheuren van Salomo’s opvolger (11:26-40). Jerobeam werd expliciet toegezegd, dat als hij dan trouw zou blijven aan de Heer, de Heer voor hem een blijvend koningshuis zou bouwen. Maar het eerste dat Jerobeam doet eens hij de noordelijke stammen beveiligd heeft, is twee gouden kalveren oprichten in Bethel en Dan, en niet-Levitische priesters aanstellen omdat hij niet wil dat zijn volk optrekt naar de tempel in Jeruzalem (12:25-33).
Beseft hij dan niet, dat als God de macht heeft om hem de tien stammen te geven en de zorg betoont om hem te waarschuwen voor ontrouw, Hij zeker de macht bezit om de eenheid van het noordelijke koninkrijk te bewaren, zelfs al zou het volk dan optrekken naar Jeruzalem voor de grote feesten?
Maar Jerobeam maakt zijn politieke overwegingen, weigert God te gehoorzamen, en betoont zichzelf weinig dankbaar voor wat hem ten deel is gevallen. Zijn enige duurzame erfenis is dat hij doorheen de rest van het Oude Testament beschreven wordt als ‘Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen’ (bijv. 2 Kon. 14:24, HSV).
Rehabeam, Salomo’s zoon, begrijpen we echter nog minder. Salomo mag dan een bekwaam uitvoerder van recht geweest zijn, maar aan het eind van zijn leven matten zijn enorm dure projecten zijn volk af. Hun vertegenwoordigers verzekeren Rehabeam ervan dat ze hem trouw zullen zijn als hij hun juk maar wat lichter wil maken.
De oudsten maken Rehabeam duidelijk dat hun verzoek redelijk is: hij zou het standpunt moeten innemen dat hij ‘een knecht van dit volk’ wil zijn ‘en hen dienen’, want dan zal hij ontdekken dat ‘zij voor altijd uw knechten’ zullen zijn (12:7).
Met enorme ongevoeligheid en treffende dwaasheid, neemt Rehabeam in plaats daarvan het belabberde advies aan van ‘jonge mannen’ die vol zijn van zichzelf en hun meningen, en die geen verstand hebben van mensen in het algemeen en dit volk in het bijzonder (12:8).
Zodoende antwoordt Rehobeam met hardheid, waarbij hij niet alleen het verzoek van het volk verwerpt, maar ook nog eens meer eisen belooft en toenemende brutaliteit. En plots zit de rebellie er aan te komen.
Maar de schrijver becommentarieert: ‘Dus luisterde de koning niet naar het volk, want het was een beschikking van ’s HEREN wege, om het woord waar te maken, dat de HERE door de dienst van de Siloniet Achia, tot Jerobeam, de zoon van Nebat, gesproken had’ (12:15).
Gods soevereiniteit (zie bijvoorbeeld de overdenking van 3 juni) vormt geen excuus voor de dwaasheid van Rehabeam en de opstandigheid van Jerobeam en maakt ze niet minder zwaar; hun dwaasheid en zonde betekenen niet dat God zaken niet meer onder controle heeft. Dergelijke mysteries van voorzienigheid maken het moeilijk om de geschiedenis te ‘lezen’; tegelijk brengen ze ook een immense rust en maken ze het mogelijk voor ons om te rusten in Romeinen 8:28.
Eigen vertaling van de overdenking bij 9 oktober uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten