vrijdag 23 oktober 2015

Zie, ik maak u bekend wat geschieden zal in het laatst van de gramschap (Dan. 8)


2 Koningen 4; 1 Timotheüs 1; Daniël 8; Psalm 116

Twee jaar na het gezicht van hoofdstuk 7 kreeg Daniël zijn visioen van de ram en de geitebok (Dan. 8). De tekst van 2:4 tot het eind van 7 werd in het Aramees geschreven (verwant aan het Hebreeuws, veelgebruikt in het toenmalige Babylonische en Perzische rijk).

Zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 7 biedt een gezicht dat reikt van de Babylonische periode tot het aanbreken van het koninkrijk van God; de beide hoofdstukken helpen ook een beetje om de vermelde figuren uit hun respectievelijke gezichten te identificeren.

Geen van de resterende hoofdstukken in het boek Daniël heeft dezelfde brede strekking, inclusief het hoofdstuk dat we voor ons hebben. Hier ligt de focus op slechts twee dieren/koninkrijken, die blijken de middelste te zijn van de vier die in de hoofdstukken 2 en 7 worden aangeduid.

Een paar opmerkingen:

(1) De ram heeft twee horens, de ene prominenter dan de andere. De ram staat voor het Medo-Perzische rijk (8:20); de meer prominente horen is natuurlijk Perzië.
Je zult je herinneren dat dit zijn gevolg heeft voor hoe hoofdstuk 2 uitgelegd wordt (zie de overdenking voor 17 oktober).

De harige geitebok is Griekenland. Philippus van Macedonië verenigde de Griekse stadsstaten, en zijn zoon Alexander de Grote (naar wie wordt verwezen als ‘de eerste koning’ van Griekenland, 8:21) vestigde het Griekse rijk, waarbij hij haar grenzen wist uit te breiden tot de rand van Indië. Onderweg zegevierde hij tegen Perzië.

Na zijn vroegtijdige dood werd het rijk verdeeld onder zijn vier machtigste generaals (8:8, 22). Slechts twee van hen hebben invloed op de bijbelse geschiedenis, de twee die de koningshuizen vestigden waartussen het kleine Israël, het ‘Sieraad’ (8:9, NBG) of ‘het Sieraadland’ (NBV), geperst zat: de Ptolemaeën in Egypte naar het zuiden en de Seleuciden, gevestigd in Syrië naar het noorden.

In de tweede eeuw voor Christus overwonnen de Seleuciden. Eén bepaalde Seleucidische koning, Antiochus IV Epifanes, werd buitengewoon gewelddadig en onderdrukkend. Hij maakte de naleving van de Joodse godsdienst een halsmisdaad, verontreinigde de herbouwde tempel en zaaide gedurende drieënhalf jaar (ruwweg 1150 dagen, wat 2300 morgen- en avondoffers omvat, 8:14), van 167 tot 164 v.C., dood en verderf in het land, tot de guerrillaoorlog van de Maccabeeën hem uit Israël terug naar Syrië verdreef.

(2) Het gezicht zelf presenteert zichzelf als slaand op een ‘verre toekomst’ (8:26), d.w.z. bijna vier eeuwen na Daniëls tijd. Het doelt op ‘de tijd van het einde’ (8:17). De uitdrukking heeft verschillende betekenissen in verschillende contexten.

Het ‘einde’ kan verwijzen naar het einde van het geduld van de Heer in een specifieke tijd in de geschiedenis (bijv. Ezech. 7:2-3); hier heeft het ‘einde’ waarschijnlijk betrekking op de vraag die wordt gesteld in vers 13.

(3) Het laatste vers van hoofdstuk 8 getuigt van het feit dat een intense omgang met God en het krijgen van zuivere openbaring ook een fysieke tol kan eisen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten