dinsdag 20 oktober 2015

De God, in wiens hand uw adem is en die al uw paden beschikt, Hem hebt gij niet verheerlijkt (Dan. 5)


2 Koningen 1; 2 Thessalonicenzen 1; Daniël 5; Psalmen 110-111

Na de dood van Nebukadnessar ging het snel bergaf met het Babylonische rijk. Via gewelddadige coups volgden diverse leden van het koningshuis elkaar snel op. Nabonidus bracht uiteindelijk enige stabiliteit, hoewel verschillende vazalstaten afscheurden.

Nabonidus zelf werd een religieuze dilettant. Hij verliet de aanbidding van Mardoek (oppergod in het Babylonische pantheon) en ging zover dat hij blijkbaar begraven heiligdommen liet opgraven en oude religieuze rituelen herinvoerde en de dienst aan de maangod Sin bevorderde.

Waarschijnlijk was hij op een van die vreemde religieuze zoektochten ten tijde van Daniël 5. Als resultaat daarvan had hij de zorg voor Babylon zelf in handen gegeven van zijn zoon Belsassar. (De NIV voetnoot bij 5:2, 11, 13 en 18, merkt terecht op dat Nebukadnessar alleen Belsassars ‘vader’ was in de zin dat hij zijn ‘voorouder’ was, of mogelijk zijn ‘voorganger’ – een gewoon gebruik van het Semitische woord, een beetje zoals in 2 Koningen 2:12.)

Het verslag maakt duidelijk dat het Perzische leger zich buiten de muren van de stad bevond, maar Belsassar dacht klaarblijkelijk dat de stad bestand was tegen aanvallen. De bacchanalen die hij in het leven riep waren erger dan een orgie van genotzucht. Het gouden gerei erbij halen dat was meegenomen uit de tempel van Jeruzalem, was meer dan een bevlieging.

In het verloop van de twee hoofdstukken, Daniël 4 en 5, kun je er moeilijk naast kijken dat dit een verwerpen was van wat Belsassars ‘vader’ Nebukadnessar had geleerd over de levende God. Misschien dacht Belsassar dat Babylons kansen verminderd waren door de relatieve verwaarlozing van de heidense goden.

Nebukadnessar had geleerd om de God van Israël te vereren; Belsassar was blij Hem in het gezicht te kunnen spuwen. Dus dronken ze uit de bekers en ‘zij dronken wijn en roemden de goden van goud en zilver, koper, ijzer, hout en steen’ (5:4).

Daniël ziet het verband tussen de twee heersers en dit is een onderdeel van zijn priemende terechtwijzing: Belsassar wist wat ‘God, de Allerhoogste’ aan Nebukadnessar gedaan had, en hoe Nebukadnessar terug bij zinnen gekomen was en erkend had dat ‘God, de Allerhoogste, macht heeft over het koningschap der mensen en daarin aanstelt wie Hij wil’ – en toch zette hij zichzelf af ‘tegen de Heer des hemels’ en weigerde ‘de God, in wiens hand uw adem is en die al uw paden beschikt’ te verheerlijken (5:18-24).

Ergens dacht Belsassar dat hij de God kon negeren of tarten die de veel grotere Nebukadnessar had vernederd.

Dus wat hebben we geleerd? Hebben we de les van de geschiedenis geleerd – dat God uiteindelijk niet kan bespot of veracht worden? Dat we uiteindelijk volkomen afhankelijke schepselen zijn, en dat als we die eenvoudige waarheid niet willen erkennen onze zonden daarmee nog groter worden? Dat God de minst waarschijnlijke, zoals Nebukadnessar, kan vernederen en tot bekering brengen, en hen kan verderven die Hem verachten, zoals Belsassar?


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 oktober uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten