woensdag 11 maart 2015

'Laat hij die God terechtwijst op dit alles antwoorden!' (Job 40)


Exodus 22; Johannes 1; Job 39:34-40:28; 2 Korinthiërs 10

Halfweg zijn lange rede tot Job geeft God hem een gelegenheid om te antwoorden. Volgend op een retorische vraag (‘Wil de bediller twisten met de Almachtige?’), zegt God, ‘De aanklager van God antwoorde daarop!’ (39:35 – Merk op: NBG hanteert hier een andere vers- en hoofdstukkenindeling dan de vertaling waarvan D.A. Carson in het Engels gebruikmaakt, in zijn geval gaat het om 40:2, indeling die je ook bij NBV terugvindt, JL).

Het is van belang om dit boek goed te kunnen verstaan dat we deze uitdaging niet verkeerd verstaan. God trekt zijn aanvankelijke inschatting van Job niet in (1:1, 8). Zelfs onder de meest vreselijke stortvloed van Satan en van de drie ‘ellendige vertroosters’, heeft Job zijn fundamentele integriteit niet afgezwakt en is hij zijn basistrouw aan de Almachtige niet kwijtgespeeld.

Hij heeft het advies van zijn lijdende vrouw om God te vervloeken en te sterven niet opgevolgd; hij heeft het advies van zijn vrienden niet opgevolgd en heeft niet eenvoudig verondersteld dat hij leed omwille van zonden die hij tot op dat moment niet onderkend had en dat hij daarom berouw moest tonen. Maar het scheelt geen haar of hij beschuldigt God van zijn lijden; of, beter gezegd, hij heeft zeker benadrukt dat hij zijn dag wil krijgen in de rechtszaal, dat hij zich voor God wil rechtvaardigen.

Impliciet, en soms expliciet, heeft Job God ervan beschuldigd onrechtvaardig te zijn, of zo veraf te staan dat de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen hetzelfde einde lijken te krijgen. In zijn betere ogenblikken neemt Job gas terug van de minst ingehouden gedeeltes van zijn retoriek, maar hij vindt toch wel dat God hem minstens uitleg verschuldigd is.

Maar nu zegt God eigenlijk dat de persoon die wil ‘twisten’ met God – om een probleem uit te klaren – niet moet beginnen met de veronderstelling dat God verkeerd is of met de Almachtige ervan te beschuldigen de dingen niet goed aan te pakken. Dit was de strekking van de retorische vragen (hoofdstukken 38-39): Job heeft noch de kennis, noch de kracht dat hij in staat zou zijn God te veroordelen.

Op dit punt heeft Job blijkbaar de les begrepen: ‘Zie, ik ben te gering, hoe zal ik U bescheid geven? Ik leg de hand op mijn mond. Eenmaal heb ik gesproken, maar ik doe het niet weer; ja tweemaal, maar ik ga er niet mee voort’ (39:37-38). Maar de vraag rijst of Job er werkelijk van overtuigd is dat hij te ver ging. Gelooft Job nu ook echt dat, hoe rechtvaardig hij misschien ook was, hij werkelijk niet het recht heeft om op die manier tegen God te spreken? Of, godvruchtig als hij is, is hij misschien gewoon tot zwijgen gedwongen?

God neemt geen risico’s: Hij geeft Job nog twee hoofdstukken meer (40-41) vol niet te beantwoorden retorische vragen. Nog maar eens wordt Job opgedragen zich de lendenen te omgorden als een man – en dan begint God: ‘Wilt gij zelfs mijn recht teniet doen, Mij in het ongelijk stellen om zelf gelijk te hebben?’ (40:3). Het is alsof God iets meer wil van Job, iets dat Job pas herkent in het laatste hoofdstuk van het drama.


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 maart uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten