donderdag 14 februari 2013

'Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen' (Job 13)


Genesis 47; Lukas 1:1-38; Job 13; 1 Korinthiërs 1
Jobs antwoord aan Sofar beslaat drie hoofdstukken (Job 12-14), het eerste ervan maakte deel uit van de lezing voor gisteren. Daar beschuldigt Job Sofar en zijn vrienden er in vernietigende taal van, dat ze aankomen met traditionele platitudes en denken dat hun uitspraken diepgang hebben: ‘Waarlijk, gij zijt nog eens mensen: met u zal de wijsheid uitsterven’ (12:2).

Job voegt eraan toe: ‘Ook ik heb verstand, zo goed als gij, ik doe voor u niet onder; aan wie zijn zulke dingen niet bekend?’ (12:3) – d.w.z. de dingen die te maken hebben met Gods soevereiniteit, grootheid en onschatbare kracht en wijsheid. Zo gebruikt Job het grootste deel van hoofdstuk 12 om die visie op Gods grootheid te bespreken en te verdiepen.

Maar hier in Job 13 gaat Job in zijn argumentatie nog een stap verder. De gemeenschappelijke grond die hij met deze drie vrienden deelt is duidelijk genoeg: ‘Zie, alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en in zich opgenomen. Wat gij weet, weet ik ook, ik doe voor u niet onder’ (13:1-2). De vraag is wat we moeten maken van Gods transcendente soevereiniteit. Zijn vrienden gebruiken die basis om te argumenteren dat een dergelijke God zeker zonde kan bespeuren en bestraffen; Job zelf draait het argument nu om.

Ten eerste doet dit nadenken over wie God is, Job helemaal niet angstig terugdeinzen, maar zet het Job er toe aan om te spreken met de Almachtige, om zijn zaak bij God te bepleiten (13:3). Zijn geweten is werkelijk rein, en hij wil het bewijzen. Hij is ervan overtuigd dat als hij maar gehoor vindt, God minstens eerlijk en rechtvaardig zou zijn.

Ten tweede besmeuren de ellendige vrienden hem daarentegen gewoon met leugens (13:4). Ze zijn ‘kwakzalvers’ of ‘heelmeesters van niets’ – d.w.z. ze doen niets om Job in zijn pijn te helpen.

Wat, ten derde, nog erger is volgens Job, is dat ze ‘ten gunste van God onrecht spreken
en ten behoeve van Hem bedrog’ (13:7). Ze kunnen geen concrete bewijzen vinden voor grove zonde in het leven van Job, toch denken ze dat ze voor God mogen spreken wanneer ze benadrukken dat Job toch echt wel slecht moet zijn. Dus in hun ‘verdediging’ van God, zeggen ze dingen die onwaar en oneerlijk zijn over Job: ze spreken ‘ten gunste van God onrecht’. Hoe kan God blij zijn met hun woorden?

Het doel wettigt de middelen niet. Het is altijd belangrijk de waarheid te spreken en geen feiten te verdraaien opdat ze maar zouden overeenstemmen met onze theologische vooroordelen. Je kunt veel beter onwetendheid toegeven of uitgaan van mysterie dan onwaarheden te vertellen.

Ten vierde spreekt Job zelf nog altijd niet als een agnost, hoezeer hij ook in discussie wil gaan met God. Het is waar, Job wil zijn moment in de goddelijke rechtbank. Maar voor hem is God nog altijd God, en dat is ook wat hij belijdt: ‘Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen’ (13:15). Zelfs de alternatieve lezing (de voetnoot in de NIV-vertaling geeft aan dat het om complexe materie gaat) erkent dat God God is: het verschil zit hem in Jobs antwoord.


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten