zaterdag 2 februari 2013

'In dit alles zondigde Job niet' (Job 1)



Genesis 34; Markus 5; Job 1; Romeinen 5


De Bijbel behandelt de realiteit van het kwaad op veel verschillende manieren. Soms geschiedt gerechtigheid en wordt er gezorgd dat dit gebeurt in dit leven. In het bijzonder in het Nieuwe Testament is de uiteindelijke vergelding voor het kwaad verbonden met het aanstaande oordeel. Soms moet het lijden nederig maken, aangezien het onze eindeloze hoogmoed op de proef stelt. Soms zijn oorlog, plagen en hongersnood Gods vreselijke oordeelswapenen. Deze en vele andere thema’s worden in de Bijbel uitgelegd.

Maar het boek Job kent zijn gelijke niet als het gaat ons aan te zetten tot nadenken over het vraagstuk van onschuldig lijden. Dit wordt duidelijk gemaakt in Job 1, dat in bepaalde opzichten de rest van het boek inleidt. Job was ‘vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad’ (1:1). Hoewel Job gezegend was met rijkdom en een groot gezin, beschouwde hij niets daarvan als vanzelfsprekend. Hij was zelfs actief in wat we preventieve voorbede zouden kunnen noemen, ten behoeve van zijn volwassen kinderen: hij bad en bracht slachtoffers voor hen, omdat hij vreesde dat misschien een van zijn kinderen op een voor het overige onschuldige samenkomst mogelijk zou zondigen en God vervloeken (1:5).

Job weet niet wat de lezer wel weet, dat er zich een ander drama afspeelt in de troonzaal van God. Er wordt ons weinig verteld over deze ‘zonen Gods’, deze engelen, die de Almachtige benaderen; er wordt weinig gezegd over Satan, hoewel hij duidelijk slecht is en leeft naar zijn naam, ‘Aanklager’. Het gesprek tussen Satan en God bewerkt drie dingen.

Ten eerste vormt het de inleiding voor het drama dat zich in de rest van het boek ontplooit. Ten tweede stelt het impliciet dat zelfs Satan zelf beperkt is in zijn macht en niet kan handelen zonder Gods toelating. Ten derde onthult het dat Satans intentie eruit bestaat te bewijzen dat alle menselijke trouw aan God niets meer is dan ernstig eigenbelang, terwijl het Gods intentie is aan te tonen dat een man als Job loyaal en trouw is, ongeacht de zegeningen die hij wel of niet ontvangt.

Job weet natuurlijk niets van deze schikkingen. Dat kon ook niet, want het drama dat volgt zou verknald zijn als dit wel het geval was. Op korte tijd verliest Job zijn rijkdom en zijn kinderen, allemaal door ‘natuurlijke’ oorzaken waarvan Job maar al te goed weet dat ze binnen Gods macht liggen.

Wanneer het laatste beetje slecht nieuws hem bereikt, scheurt Job zijn kleed en scheert hij zijn hoofd kaal (twee tekenen van verootmoediging) en hij aanbidt met woorden die beroemd geworden zijn: ‘Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren. De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd (1:21).

De verteller becommentarieert: ‘In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe’ (1:22) – wat natuurlijk betekent, in de context van dit hoofdstuk, dat Gods inschatting van de man juist was en die van satan verkeerd.


Eigen vertaling van de overdenking bij 2 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten