Exodus 7; Lukas 10; Job 24; 1 Korinthiërs 11
In het tweede deel van zijn antwoord op de laatste rede van Elifaz, begint Job (Job 24) met een koppel retorische vragen: ‘Waarom zijn vanwege de Almachtige geen oordeelstijden voorbehouden, en zien zij die Hem kennen, zijn gerichtsdagen niet?’ (24:1). Het argument is niet dat God nooit afrekening houdt, maar wel dat ondertussen heel wat kwaad geschiedt zonder dat er meteen rekenschap wordt gevraagd, en dat rechtvaardige mensen lijden zonder directe verdediging.
Zo begint Job met weer een lange lijst van illustratieve zonden, die vaak onbeantwoord blijven op de korte termijn, terwijl ze vaak waargenomen worden; en van publieke onrechtvaardigheden (24:2-17).
De bozen verplaatsen grensstenen, stelen vee, misbruiken de armen en behoeftigen, de armen maken ze contractueel tot slaven, ze zijn opstandig tegen het licht en voeden hun seksuele lusten. Ondertussen kunnen de armen nauwelijks rondkomen, en zijn ze gedwongen te overleven in de woestenij. Ze lezen op in de wijngaarden van de zondaars, vaak hebben ze het koud en zijn ze nat, ze dragen de schoven van anderen en lopen er zelf naakt bij. ‘Uit de stad stijgt het gekerm van stervenden op en roept de ziel van gewonden om hulp’, betoogt Job. ‘Doch God slaat geen acht op het gebed’ (24:12).
Het volgende grote deel van dit hoofdstuk (24:18-24) heeft iets van een puzzel. Op het eerste gezicht lijkt Job voort te gaan met het soort argumenten die zijn ellendige vertroosters verkiezen: God betaalt de zondaars met gelijke munt. Sommige uitleggers hebben gesuggereerd dat deze passage verkeerd is geplaatst; anderen denken dat Job enorme ironie gebruikt en eigenlijk net het tegenovergestelde bedoelt.
Maar misschien is de verklaring eenvoudiger. Job ontkent niet dat er op een dag gerechtigheid zal geschieden. Om dit te doen zou hij werkelijk zijn visie op God substantieel moeten wijzigen. Job erkent echter wel dat de zondaars uiteindelijk oordeel zullen ondergaan. Ze sterven; ze worden niet herinnerd. God is niet blind; ‘Hij laat hun een schijn van veiligheid waarop ze steunen, maar geen van hun daden ontsnapt aan zijn blik’ (24:23). Dus in een ogenblik zijn ze verdwenen (24:24).
Job erkent dit allemaal: ‘Indien dit zo niet is, wie durft mij logenstraffen en mijn woord teniet doen?’ (24:25). Maar in de context van het eerste deel van het hoofdstuk, blijft de vraag: ‘Waarom zijn vanwege de Almachtige geen oordeelstijden voorbehouden?’ Met andere woorden, waarom wacht Hij tot het einde? Gezien het feit dat Hij de God van gerechtigheid is en dat gerechtigheid uiteindelijk zal geschieden, waarom er dan zo lang op laten wachten, terwijl de zondaars nog zondiger worden en de slachtoffers nog altijd in hun lijden blijven?
Het is een brandende vraag. Een deel van het antwoord verschijnt later in het boek. Maar op zijn minst moeten we erkennen dat instant-oordeel over elke zonde voor de meesten van ons zou betekenen dat we behoorlijk constant pijn zouden lijden, terwijl we zouden janken als honden van Pavlov om de pijn te vermijden, maar zonder innerlijke verandering. Wil jij werkelijk waar Job lijkt om te vragen?
Eigen vertaling van de overdenking bij 24 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten