Genesis 44; Markus 14; Job 10; Romeinen 14Job 10 is het tweede deel van Jobs antwoord aan Bildad de Suchiet. Bildad heeft geargumenteerd dat God het recht niet met voeten kan treden (Job 8; zie de overdenking van 9 februari).
In hoofdstuk 9 antwoordt Job, eerder ongeduldig, dat hij dit allemaal weet: ‘O zeker, ik weet wel, dat het zo is’ (9:2). Job twijfelt er niet aan dat hij, net als andere stervelingen, niet kan staande blijven bij de onovertroffen gerechtigheid van God: ‘hoe zou een sterveling rechtvaardig kunnen zijn voor God?’ (9:2).
Zo betoogt Job dat dit nu net het probleem is: in dit specifieke geval blijft Job erbij dat hij onschuldig is (9:21), vrij van enige zonde die oorzaak kon zijn voor de ellende die hem overkwam, maar God kun je niet ter verantwoording roepen. Job is zeker niet slechter dan veel tijdgenoten die doorheen de jaren onaangetast blijven. Maar hoe kan een gewone mens zijn zaak voor de Almachtige bepleiten? ‘Want Hij is niet, zoals ik, een mens, die ik zou kunnen antwoorden: Laten wij tezamen ten gerichte gaan’ (9:32). Er is zelfs geen geschikte scheidsrechter beschikbaar (9:33).
Wat Jobs ‘vrienden’ betreft, zij voegen nog toe aan zijn lijden, want ze willen niet toegeven dat hij onschuldig is (9:28); ze zijn maar al te zeer bereid hem in de dichtstbijzijnde poel te gooien om te bewijzen dat hij smerig is (9:30-31).
Job neemt nu een bocht om God te kunnen aanspreken (hoofdstuk 10). Hij wil weten welke aanklachten God tegen hem heeft (10:2). Vol zelfverklaarde bitterheid (10:1) vraagt Job, ‘ Doet het u goed mij te verdrukken, te verachten wat uw handen hebben voortgebracht en de plannen van de goddelozen te begunstigen?’ (10:3, NBV).
Job is zeker bereid te erkennen dat God hem gevormd heeft in de moederschoot, hem zorgvuldig gevoed heeft, hem leven gegeven heeft en voorzienig over hem gewaakt heeft (10:8-12). Maar nu lijkt het erop dat er een andere kant is: God zit hem niet alleen op de huid wanneer hij zondigt, maar zelfs wanneer Job onschuldig is, ontdekt hij dat hij deze God niet van antwoord kan dienen of dat hij niet op kan tegen de lasten die God bereid is op te leggen (10:13-17). Dus waarom schonk God hem om te beginnen al leven? Of waarom stierf Job niet zodra hij geboren werd, gedragen van de moederschoot naar het graf (10:18-22)?
Dit is de retoriek van angst en wanhoop. We wachten nog steeds op Gods antwoord. Maar Romeinen 14 kan Jobs belabberde ‘vrienden’ wel iets te zeggen hebben: ‘Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert’ (14:19). Natuurlijk spitst Paulus zich in de context van Romeinen 14 toe op christelijke zelfbeheersing ten behoeve van anderen, in het bijzonder wat betreft het eten van voedsel dat aan afgoden werd geofferd (zoals in 1 Kor. 8; zie vol. 1, de overdenking voor 3 september).
Toch geldt het algemeen beginsel ook voor Jobs vrienden: spreken ze vanuit een hartstochtelijk verlangen naar ‘onderlinge opbouwing’ of vanuit een angstige zelfrechtvaardiging?
Eigen vertaling van de overdenking bij 11 februari uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten