Numeri 10, Psalmen 46-47, Hooglied 8, Hebreeën 8
Een terugkerend thema van de psalmen 46 en 47 is het soevereine gezag van God over alle volken. Hij is niet louter een stammengod. Hij is de Allerhoogste (46:5). Volkeren mogen woeden, koninkrijken komen en verdwijnen. Maar God hoeft slechts zijn stem te verheffen en de aarde zelf versmelt (46:7). Door zijn gezag voert verwoesting zijn catastrofale oordeel uit; door zijn gezag houden oorlogen op (46:9-10).
De allerhoogste Heer is een ‘groot koning over de ganse aarde’ (47:3, 8). ‘God regeert over de volken, God is gezeten op zijn heiligen troon’ (47:9). Dit verzekert de veiligheid van de verbondsgemeenschap. De omringende heidense volkeren mogen dan dreigen, als God het voor het zeggen heeft, dan kan Gods verbondsvolk getuigen ‘De Here der heerscharen is met ons, een burcht is ons de God van Jakob’ (46:8). ‘Hij brengt volken onder ons, natiën onder onze voeten’ (47:4).
Zeker, wat Jeruzalem betreft, ‘de heiligste onder de woningen des Allerhoogsten’: ‘God is in haar midden, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen’ (46:5-6).
De psalmist ziet op zijn minst twee verdere implicaties. Ten eerste staat van God geschreven hoe Hij vroeg of laat ‘verheven onder de volken’ wordt (46:11). ‘Want God is de Koning der ganse aarde’ (47:8).
Die twee laatste verwijzingen kunnen begrepen worden als eerder een dreigement dan een belofte van zegen: God zal onder deze heidense volken op exact dezelfde manier verhoogd worden als Hij verhoogd werd door de vernietiging van het Egyptische leger bij de Rode Zee.
Maar in het licht van Psalm 47:10 zouden we er wellicht niet wijs aan doen om een dergelijke negatieve lezing te benadrukken: ‘De edelen der volken zijn bijeenvergaderd, als volk van Abrahams God. Want Godes zijn de schilden der aarde; Hij is hoog verheven’.
Met andere woorden: een van de gevolgen van monotheïsme is dat God de God is van allen, of men dat nu als dusdanig erkent of niet. En op een dag zal Hij door allen erkend worden; in veel gevallen zal een dergelijk erkennen gepaard gaan met lofprijs en aanbidding, aangezien de edelen van de volken voor God verzamelen op precies dezelfde manier als het volk van de God van Abraham dat doet. Om de onderverdeling van Paulus te gebruiken, hier vinden we het insluiten van de heidenen als zonen van Abraham (zie Rom. 4:11; Gal. 3:7-9). ‘Laat af en weet, dat Ik God ben; Ik ben verheven onder de volken, verheven op de aarde’ (46:11).
De tweede implicatie is lofprijzing. ‘Komt aanschouwt de werken des Heren’ (Ps. 46:9). ‘Alle gij volken, klapt in de handen, juicht Gode toe met jubelgeroep. Want de HERE, de Allerhoogste, is geducht, een groot Koning over de ganse aarde’ (47:2-3).
‘Psalmzingt Gode, psalmzingt, psalmzingt onze Koning, psalmzingt!’ (47:7)
Eigen vertaling van de overdenking bij 3 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org
Geen opmerkingen:
Een reactie posten