dinsdag 15 mei 2012

'Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de Here niet hebben gehoord' (Ps. 66)



Numeri 24, Psalmen 66-67, Jesaja 14, 1 Petrus 2

In een tijd waarin de ‘praiseliederen’ talrijk zijn, zijn mensen geneigd te denken dat onze generatie buitengewoon rijk is in lofprijs. We weten toch zeker wel meer over lofprijs dan onze duffe ouders en grootouders in hun sombere pakken, die tijdens hun stijfdeftige diensten druk waren met het zingen van oudmodische hymnen?

Het maakt onze gedachten er niet helderder op wanneer we deze zaken via dergelijke stereotypen evalueren. Ondanks de vermoedens van sommige oudere mensen, zijn niet alle hedendaagse uitdrukkingen van lofprijs frivool en oppervlakkig; ondanks de vermoedens van sommige jongere mensen, moeten niet alle vormen van lofprijs van een vroegere generatie losgelaten worden ten gunste van het huidige en hedendaagse.
Maar er komen in de lofprijs van Psalm 66 twee elementen voor die vandaag bijna nooit gehoord worden, en die nodig heringevoerd moeten worden, zowel in onze aanbidding als in ons denken.

De eerste wordt gevonden in 66:8-12. Daar begint de psalmist met het uitnodigen van de volken van de wereld om te luisteren naar het volk van God wanneer zij Hem loven, omdat Hij onze ‘ziel herleven deed, en niet toeliet, dat onze voet wankelde’. Dan spreekt de psalmist God direct aan en vermeldt de context waarin de Here God hen bewaarde: ‘Want Gij hebt ons getoetst, o God, ons gelouterd, gelijk men zilver loutert; Gij hebt ons in het net gebracht, banden gelegd om onze heupen; Gij deedt mensen over ons hoofd rijden, wij zijn door vuur en door water gegaan; maar Gij voerdet ons uit in de overvloed’ (66:10-12).

Dit is verbazingwekkend. De psalmist dankt God dat Hij zijn verbondsvolk beproefde, dat Hij hen onder de druk van enkele buitengewoon moeilijke omstandigheden louterde en dat Hij hen bewaarde doorheen die ervaring. Dit is de respons van opmerkzaam, goddelijk geloof. Het wordt niet gehoord van de lippen van hen die God slechts danken wanneer ze ontkomen aan een beproeving of zich gelukkig voelen.

Het tweede element verbindt de wanhopige roep van de psalmist met gerechtigheid: ‘Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen, of er was een lofzang onder mijn tong. Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de Here niet hebben gehoord. Voorwaar, God heeft gehoord, Hij heeft gelet op mijn luid gebed’ (66:17-19, nadruk toegevoegd). Dit is niet zeggen dat de Heer verhoort omdat we zijn gunst verdienden door ons rechtvaardig streven.

Eerder is het zo dat we Hem onze trouw verschuldigd zijn, ons geloof, onze gehoorzaamheid, omdat we in een persoonlijke relatie, een verbondsrelatie ingetreden zijn met God. Als we in de plaats daarvan zonde koesteren in ons binnenste en dan ons tot God wenden voor hulp, waarom zou Hij dan niet antwoorden met het oordeel en de tuchtiging die we dringend verdienen? Hij zou zich kunnen afkeren en soeverein de zonde zijn lelijke gang laten gaan.

Onze generatie heeft het o zo nodig om lofprijs te verbinden met gerechtigheid, aanbidding met gehoorzaamheid en het antwoord van de Heer te verbinden met een zuiver hart.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

Geen opmerkingen:

Een reactie posten