zondag 29 juni 2014

'Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen?' (Ps. 121)

Jozua 1, Psalmen 120-122, Jesaja 61, Mattheüs 9
De vijftien korte psalmen (Ps. 120-134) die meteen volgen op Psalmen 119 zijn gegroepeerd als bedevaartsliederen [of pelgrimsliederen, ook wel: opgangsliederen]; d.w.z., elk ervan krijgt die hoofding. De meest waarschijnlijke verklaring is dat deze psalmen gezongen werden door pelgrims op weg naar Jeruzalem en zijn tempel voor de grote feesten: mensen ‘gingen op’ naar Jeruzalem vanuit elk punt van het kompas, zoals men in Engeland ‘opgaat’ naar Londen vanuit elk punt van het kompas.

Dit wil daarom niet zeggen dat elk van de vijftien psalmen noodzakelijk ook gecomponeerd werd voor dit doel. Sommige kunnen in een andere context zijn geschreven, en dan achteraf als passend voor deze collectie zijn beoordeeld.

Zo lijkt Psalm 120 persoonlijke ervaring te weerspiegelen, maar kan hij makkelijk met veel empathie worden gezongen door pelgrims die hun vervreemding voelden, aangezien ze leefden in een land omgeven door heidense buren – een belangrijk thema wanneer de pelgrims Jeruzalem naderden en voelden dat ze ‘thuis’ kwamen.

Zo beweegt de reeks van vijftien psalmen min of meer vanuit een ver land naar Jeruzalem zelf (Ps. 122) en uiteindelijk, in de laatste van deze psalmen, naar de ark van het verbond, de priesters, en de tempel, met ‘knechten des HEREN, die des nachts in het huis des HEREN’ staan (Ps. 134:1).

Het is in dit kader dat ook Psalm 121 past. De eerste zin, ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen’, wordt vaak uit zijn context gehaald om er een bepaalde vorm van natuurmystiek mee te rechtvaardigen, of op zijn minst een uitleg te geven die suggereert dat heuvels en bergen dienen om ons aan Gods grootheid te herinneren en ons daarom tot Hem trekken en ons hart tot rust brengen.

In feite zijn de heuvels raadselachtig. Hebben ze een symbolische functie zoals de bergen in Psalm 11:1, een schuilplaats voor wie zich bedreigd en angstig voelt? Zijn dit paradijzen voor plunderende gangsters, zodat de eerste zin van vers 1 het probleem opwerpt dat in de rest van de psalm wordt behandeld?

Of – misschien nog waarschijnlijker, aangezien dit een pelgrimslied is – heft de pelgrim zijn ogen op naar de heuvels van Jeruzalem, de heuvels die geen natuurmystiek oproepen maar de plaats vormen van de Davidische koning, de plaats van de tempel?

Als dit de correcte uitleg is, dan is het alsof de psalmist in deze specifieke heuvels een oproep vindt om stil te staan bij de God die hen gemaakt heeft (‘die hemel en aarde gemaakt heeft’, 121:2), de God die als de Verbondsverlosser ‘de Bewaarder van Israël’ is (121:4).

De laatste verzen van de psalm bejubelen de ware onmetelijkheid van Gods zorg over ‘u’ (in het enkelvoud, alsof de individuele pelgrim wordt aangesproken door andere pelgrims). ‘De HERE is uw Bewaarder’ (121:5) – ‘dag en nacht’ (121:6), je hele leven (121:7), in alles wat je doet (je komen en gaan, je ‘uitgang en ingang’, 121:8), ‘van nu aan tot in eeuwigheid’ (121:8).


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten