maandag 23 juni 2014

Geen bovennatuurlijke 'zap' als straf uit de hemel (Deut. 28)


Deuteronomium 28:20-68; Psalm 119:25-48; Jesaja 55; Mattheüs 3

Er zijn weinig passages in de Bijbel die meer vrees wekken dan Deuteronomium 28:20-68. Wat de tekst ons schildert zijn de oordelen die het volk van God zullen treffen wanneer het ongehoorzaam is aan de verordeningen van het verbond en het opstandig is tegenover God, wanneer ‘gij niet naarstig onderhoudt al de woorden der wet, die in dit boek geschreven zijn, en gij niet deze heerlijke, geduchte Naam, de HERE, uw God, vreest’ (28:58). Er zijn veel opvallende elementen in deze oordelen. Twee ervan krijgen hier onze volle aandacht.

Ten eerste kunnen al de beschreven oordelen door de seculiere denkers worden gezien als de toevallige gevolgen van de veranderende politieke en sociale omstandigheden, of, binnen een heidens wereldbeeld, als het werk van verscheidene gekrenkte goden.

Op het eerste gezicht lijkt het of de oordelen allemaal plaatsvinden in de ‘natuurlijke’ wereld: aanhoudende ziekte, droogte, hongersnood, militaire nederlaag, zweren, armoede, vazallenstatus onder een superieure macht, verwoestende sprinkhanenzwermen, economische tegenslagen, gevangenschap, slavernij, de vreselijke verwoestingen van aanhoudende belegeringen, afname in aantal, het nogmaals verstrooid worden onder de volken.

Met andere woorden, er is geen vervloeking die klinkt als een duidelijke bovennatuurlijk ‘Zap!’ vanuit de hemel. Zo komt het dat zij die niet langer luisteren naar Gods woorden zich in een vreselijke positie bevinden: ze ondergaan zijn straffen maar ze geloven niet dat die van Hem komen. Het is onderdeel van het oordeel waaronder ze vallen: ze ondergaan het oordeel, maar hun ongeloof is zodanig verhard dat ze zelfs een dergelijk oordeel niet kunnen zien voor wat het is.

De zegeningen die ze hadden genoten waren hen geschonken door Gods genadig welbehagen, en ze konden ze niet aannemen als geschenken van God; de vervloekingen waaronder ze nu vallen worden opgelegd door Gods rechtvaardige welbehagen (28:63), en nog altijd slagen ze er niet in ze te herkennen als oordelen van God. De blindheid is totaal, aanhoudend en menselijk niet te genezen.

Ten tweede gaan Gods oordelen verder dan de tragedies die van buiten uit worden opgelegd aan losgeslagen geesten – ten dele al door de grote omvang van het verlies, maar in elk geval door God zelf. De Heer zegt wat Hij deze mensen zal geven: ‘Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een rustplaats voor uw voetzool; de HERE zal u daar een bevend hart geven, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel’ (28:65-66). Deze God heeft niet enkel de controle over de externe factoren van de geschiedenis, maar ook over het verstand en de emoties van hen die onder zijn oordeel vallen.

Tegenover een dergelijke God getuigt het van onvoorstelbare dwaasheid als je probeert om je te verbergen of Hem te slim af te zijn. Wat we moeten doen is ons bekeren en ons volledig aan zijn genade toevertrouwen, terwijl we Hem om de genade vragen Hem in eerlijke gehoorzaamheid te kunnen navolgen, snel om de ware horror van de opstand op te merken, met ogen die geopend zijn om zowel Gods voorzienige goedheid te herkennen als zijn voorzienige oordeel. We moeten Gods hand zien, en moeten alles wegen met een onophoudelijke Godgerichtheid in onze interpretatieve focus.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 juni uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten