zaterdag 20 juli 2013

Wat is onze zonde, waarmede wij tegen de HERE, onze God, gezondigd hebben? (Jer. 16)


Richteren 3; Handelingen 7; Jeremia 16; Markus 2
Drie opmerkingen over Jeremia 16:

(1) Het openingsgedeelte van dit hoofdstuk speelt zich waarschijnlijk nogal vroeg af in Jeremia’s bediening. Hij krijgt het verbod te huwen, niet gewoon omdat vrouwen en kinderen binnen een aantal jaren buitengewoon moeilijke tijden zullen beleven met de belegering tijdens de oorlog en de daaropvolgende ballingschap, maar als een symbolische manier om te anticiperen op het gedwongen ascetisme dat het oordeel zal brengen. In een cultuur waarin bijna alle mannen huwden, was zijn celibaat ongetwijfeld een krachtig symbool.

(2) Een van de meest opvallende kenmerken van dit hoofdstuk is dat het volk zich werkelijk niet bewust lijkt van zijn schuld. Het ziet niet in waarom het oordeel verdient. ‘Waarom heeft de HERE al dit groot onheil over ons uitgesproken’, vragen ze zich af. ‘Wat is onze ongerechtigheid en wat is onze zonde, waarmede wij tegen de HERE, onze God, gezondigd hebben?’ (16:10).

Een van de vreselijkste aanwijzingen voor hoe ver het volk is afgedwaald van gerechtigheid is de mate waarin het zijn eigen schuld niet meer kan zien. Mannen en vrouwen die werkelijk gerechtigheid en integriteit liefhebben zijn er zich steevast van bewust wanneer ze die schenden. De heiligste mensen zijn de eersten om met schaamte en berouw hun zonden te belijden.

De meest schuldige mensen zijn zich gewoon onbewust van hun overtredingen en afgoden. Dus moeten we ons afvragen: waar ergens in dit soort spectrum vinden we onze kerken? Of in onze cultuur? Worden we gekenmerkt door diep berouw, of door een beslist onvermogen aan te nemen dat we werkelijk niets verkeerd gedaan hebben? Wat zegt dit over ons? Wat zegt dit over het standpunt van de Heer tegenover ons?

(3) Hoewel de Heer oordeel belooft, zijn er twee elementen van hoop. Het eerste is dat God op een dag het volk uit ballingschap zal terugbrengen met een dermate dramatische en onverwachte redding dat het de heerlijkheid van de Exodus zelfs in de schaduw zal stellen (16:14-15).

Het tweede is dat een deel van het doel van dit oordeel pedagogisch is. Het volk heeft afgoden gekoesterd. ‘Daarom zie, Ik laat hen ditmaal gewaarworden, Ik laat hen gewaarworden mijn hand en mijn kracht, en zij zullen weten, dat mijn naam is: HERE’ (16:21).

De ballingschap was bedoeld om de chronische afgoderij van het verbondsvolk te doen afnemen of zelfs uit te roeien. Minstens op het vlak van de formele afgodendienst bleek die in dit opzicht opmerkelijk effectief.

De geschiedenis van de Joden na de terugkeer uit ballingschap is in dit opzicht heel anders dan voorheen. Ondanks vreselijke misstappen vind je in de Joodse geschiedenis van na de ballingschap veel minder polytheïsme en syncretisme dan in de geschiedenis van voor de ballingschap. Natuurlijk is de valstrik van afgoderij zowel voor Joden als heidenen veel subtieler en schadelijker dan de verleidingen van het formele polytheïsme.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 juli uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten