Jozua 22; Handelingen 2; Jeremia 11; Matteüs 25De openingszin van Jeremia 11 toont dat er een nieuwe profetie volgt, een nieuwe Godsspraak, de vierde waarvan dit boek verslag uitbrengt.
Het tijdstip van de prediking valt moeilijk met zekerheid te bepalen. Velen hebben aannemelijk gesuggereerd dat de boodschap werd gebracht niet lang nadat Chilkia de boekrol van de Wet had herontdekt, rond 621 v.C. Dit was de aanzet voor een bepaalde religieuze reformatie onder koning Josia (2 Kon. 22-23).
Volgens 2 Kron. 34 werd de ontdekking van de boekrol voorafgegaan door een centralisatie van de eredienst in Jeruzalem. Dit betekende onvermijdelijk een vermindering van de diensten die beïnvloed werden door de Kanaänietische godsdienst in de lokale heiligdommen – en, wellicht, een toename van wrevel bij de plaatselijke religieuze leiders.
Jeremia ondersteunde Josia zeker in deze reformatie. Indien dit de setting is – en je kunt het niet met zekerheid zeggen, want er zijn ook andere mogelijkheden – dan krijgen twee elementen uit het hoofdstuk voor ons een nieuwe betekenis.
Ten eerste draagt de Heer Jeremia op het volk te bedreigen met oordeel dat specifiek gegrond is in de zegen en vloek van het Mozaïsche verbond (11:6-8). Waarmee gedreigd wordt is specifieker dan de oordelen die andere volkeren te wachten staan, oordelen met als basis Gods respons op ongerechtigheid en afgoderij.
Waar eerder mee gedreigd wordt is niets meer en niets minder dan wat het verbond gezegd had dat Gods volk zou gebeuren bij ongehoorzaamheid (Deut. 28). De godsdienst van het volk van God was blijkbaar zodanig verwaterd, bestond zo puur uit tradities en was zo ver weg van enige studie van de Schrift op dat moment, dat dergelijke elementen bijna verdwenen waren uit het collectieve geheugen, tot de rol van de Wet teruggevonden werd.
Die specifieke oordeelsdreigingen uit het verbond waren de aanzet voor Josia om zijn kleren te scheuren en te zeggen ‘groot is de gramschap des HEREN, die over ons ontbrand is, omdat onze vaderen naar de woorden van dit boek niet hebben geluisterd en niet hebben gedaan overeenkomstig al wat ons voorgeschreven is’ (2 Kon. 22:13). Gaan we uit van deze setting voor Jeremia 11, dan haalt de profeet zorgvuldig de verbondsimplicaties aan van het falen in gehoorzaamheid.
Ten tweede verklaart dit ook waarom de mannen van Anatot, Jeremia’s eigen stad, hem naar het leven staan (Jer. 11:18-23). Al sinds de tijd dat ze er zich vestigden onder Jozua (Joz. 21:18), hadden er priesters geleefd. Omdat deze lijn had deelgenomen aan de opstand tegen David, had Salomo hen echter uitgesloten van deelname aan de tempeldienst (1 Kon. 2:26-27).
Ongetwijfeld waren ze sterk betrokken in plaatselijke heiligdommen en gekant tegen de gecentraliseerde eredienst in de tempel van Jeruzalem, waar het hen niet was toegestaan te dienen.
Dus bovenop de vijandigheid tegen iemand van ter plaatse (een profeet wordt niet geëerd in zijn vaderstad, Lk. 4:24), kunnen deze mannen vooral Jeremia’s steun aan Josia’s hervorming gehaat hebben. Waar passie ontbreekt voor het woord van God, nemen andere passies het over.
Eigen vertaling van de overdenking bij 15 juli uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten