dinsdag 2 juli 2013

Al onze gerechtigheden zijn als een bezoedeld kleed (Jes. 64)


Jozua 4; Psalmen 129-131; Jesaja 64; Matteüs 12
In een voorgaand hoofdstuk schreef Jesaja: ‘Gij, die de HERE indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op aarde’ (Isa. 62:6-7). Nu volgt Jesaja zijn eigen advies. Jesaja 64 (meer precies 63:7-64:12) beschrijft een van de grote momenten van voorbede uit de Schrift.

Het eerste deel van het gebed (63:7-19) begint met een bevestiging van Gods goedheid, in het bijzonder getoond in de redding van Israël ten dage van Mozes. Jesaja windt geen doekjes om het probleem: het volk heeft zozeer gerebelleerd dat God zelf hun vijand werd (63:10). Maar tot wie anders kon Jesaja zich wenden? Hij doet een beroep op Gods ‘innerlijke bewogenheid’ en zijn ‘ontferming’ (63:15), op Gods verbondstrouw als de Vader en Verlosser van zijn volk (zelfs als Abraham en Jakob het volk willen verloochenen, 63:16).

Maar nu in Jesaja 64 spreekt de profeet een van de meest pakkende gebeden uit die we in de Heilige Schrift kunnen vinden: ‘Och, dat Gij de hemel scheurdet, dat Gij nederdaaldet, dat voor uw aangezicht de bergen wankelden’ (64:1). Dit is onze enige hoop: we kunnen onszelf niet redden. Niets van onze besluiten en kunstjes en religie zullen volstaan. God zelf moet de hemel scheuren en nederdalen.

Jesaja ontkent Gods alomtegenwoordigheid niet, maar zegt dat God actief moet ingrijpen tot onze redding, terwijl Hij nog maar eens zijn kracht toont, of we zijn verloren.

Er zijn nog drie elementen uit Jesaja’s voorbede die we niet mogen missen.

Ten eerste ziet niemand duidelijker dan Jesaja dat de God bij wie hij pleit ook de Rechter is die we beledigden. ‘Zie, Gij zijt toornig geweest, omdat wij zondigden … zouden wij dan verlost worden?’, vraagt hij (64:5). Dit is de kern van het dilemma – en de hoop.

Ten tweede begrijpt Jesaja niet alleen dat zonde ons van God scheidt, hij identificeert zich ook volledig met zijn zondige volk: ‘Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed’ (64:6).

De grootste voorbidders hebben altijd erkend dat er hen veel meer verbindt met het overgrote deel van de zondaren, dan er hen van hen scheidt – en in elk geval aarzelen ze niet om bij God te pleiten voor hen die voor zichzelf niet willen pleiten.

Ten derde begrijpt Jesaja zeer goed dat als God ons redt, Hij dit moet doen uit genade, uit barmhartigheid, uit bewogenheid – niet omdat we enig recht zouden hebben. Dit verklaart de bewogen toon in 64:8-12.

Wanneer hebben wij voor het laatst met zoveel inzicht en passie gebeden?


Eigen vertaling van de overdenking bij 2 juli uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten