maandag 15 april 2013

Want aan een mens die Hem welgevallig is, geeft Hij wijsheid, kennis en vreugde (Pred. 2)


Leviticus 19; Psalmen 23—24; Prediker 2; 1 Timoteüs 4

Vooraleer de rede uit Prediker 2 te onderzoeken, moet ik terugkomen op een zin uit hoofdstuk 1. Terwijl de Leraar zijn hart zet op het door wijsheid onderzoeken van ‘alles wat onder de hemel geschiedt’, concludeert hij: ‘Dat is een kwade bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich daarmee te kwellen’ (1:13).

Je zou kunnen denken dat deze uitspraak meer voortkomt uit bitterheid dan uit geloof, maar het bewijst minstens dat Qohelet nooit vervalt in atheïsme. Maar wie Prediker leest in het raamwerk van de hele Bijbel zal zeker iets meer zien. Aan deze kant van de zondeval heeft God inderdaad een intentionele straf opgelegd aan de geschapen orde, een bewuste vloek.

Paulus begrijpt dit en zou kunnen aan Prediker denken wanneer hij schrijft, ‘Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods’ (Rom. 8:20-21).

Dus nu begint de Leraar zijn verkenning van verschillende terreinen:

(a) Hij streeft naar vreugde en wijn (2:1-3). Het is niet dat vreugde nooit aangenaam is, maar hoe meer je ernaar jaagt, hoe meer het van voor je neus verdwijnt, en het blijkt als ‘najagen van wind’ (1:17).
Het is een heel vergankelijke en onbevredigende bezigheid voor mensen ‘gedurende de weinige dagen van hun leven’ (2:3).

(b) Daarom richt hij zich nu op het uitbouwen van bezit, met alle genoegens die verbonden zijn aan succes en geld. Hij is eerlijk genoeg om te getuigen dat zijn hart zich verheugde over al zijn zwoegen, en die vreugde was de beloning voor zijn werk (2:10). Maar hij kijkt terug op zijn projecten, op alle dingen waarvoor hij zich had ‘afgetobd om die te volbrengen’ (2:11), en hij beseft dat ze geen eeuwige betekenis hebben; ook dit is ‘ijdelheid en najagen van wind’ (2:11). Hij moet alles achterlaten, of zijn erfgenaam nu wijs is of dwaas (2:19).

(c) Zelfs het najagen van wijsheid lijkt ijdelheid (2:12-16). Zowel de wijze als de dwaas eindigt in de dood; geen van beiden wordt nog lang na zijn dood herinnerd. Qohelet ontkent niet dat wijsheid beter is dan onverstand (2:13), maar hij benadrukt dat de dood beiden treft. Wijsheid en onverstand bestaan niet bij zichzelf; er zijn alleen wijze mensen en dwaze mensen, en alle mensen sterven.

Maar de voorlopige conclusie aan het eind van het hoofdstuk (2:24-26) grijpt vooruit naar argumenten die nog moeten volgen. Er is door God geschonken vreugde in werk en voedsel en drinken.

Een deel van het probleem ligt in het te hard najagen van deze geneugten, in de pogingen aan deze geneugten meer betekenis te ontlenen dan ze kunnen bieden. Maar ze zijn werkelijk genoegens die van God afkomstig zijn, en aan ‘een mens die Hem welgevallig is’, schenkt Hij ‘wijsheid, kennis en vreugde’, terwijl het leven van de zondaar uitermate ijdel is.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 april uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten