dinsdag 16 april 2013

'Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is' (Pred. 3)


Leviticus 20; Psalm 25; Prediker 3; 1 Timoteüs 5
Nu kijkt Qohelet, de Leraar, naar de tijd (Pred. 3:1-17). Mocht je de verzen 2-8 geïsoleerd bekijken, dan zou je ze op verschillende manieren kunnen verstaan. Ze zouden alles kunnen relativeren: er is een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om lief te hebben en een tijd om te haten enzovoort.

Voor sommigen betekent dit dat er geen moreel onderscheid mag gemaakt worden. Anderen kunnen hopen hun eigen ‘tijden’ vorm te kunnen geven.

Maar in de context bekeken, is het beter deze verzen te lezen als een teken van ijdelheid voor wie alleen ‘onder de zon’ leven, en een teken van Gods soevereiniteit voor wie een breder perspectief omhelst.

De lezer die het boek gevolgd heeft tot 3:8 zou wel kunnen denken dat de poëtische sectie van 3:1-8 een andere manier is om te zeggen ‘IJdelheid der ijdelheden’ (…) Ijdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid!’ (zie 1:2). De seizoenen gaan voorbij en keren terug; zoveel van wat we ervaren komt voort uit de situaties waarmee we te maken krijgen, en we beheersen er zo weinig van.

De gelukkige mens verliest zijn partner en wordt verteerd door tranen; de vredige natie bevindt zich plots in een staat van oorlog; de ontroostbaar rouwende hertrouwt en danst op haar huwelijk.

We prediken liefde en leren van de Holocaust, en benadrukken dat rechtvaardigheid vereist dat we haten. En het maakt allemaal deel uit van hetzelfde zinloze bestel: ‘Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd’ (3:1). Dit is niet meer dan ‘de bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft’ (3:10).

Maar de rest van de passage wijzigt plots de teneur. De Leraar zal niet toelaten dat we in die sfeer blijven. God heeft alles ‘voortreffelijk gemaakt op zijn tijd’ (3:11). We zien zo weinig van het enorme wandtapijt dat God weeft. Qohelet relativeert daarmee het kwade niet.

Hij weet maar al te goed dat dit een gebroken en gevallen wereld is. Maar hij blijft erbij dat, in plaats van zinloze herhaling en vervelende cyclussen, wat plaatsvindt ‘onder de zon’ integendeel gezien kan worden als een weerspiegeling van Gods ontwerp, met een ‘begin’ en een ‘einde’ (3:11) aan het patroon.

Soms vangen we een glimp op van de spectaculaire kaleidoscopische heerlijkheid, maar onze horizon is zo beperkt en ons vertrouwen in God zo armtierig dat dergelijke blikken zeldzaam zijn. Maar God heeft bij mensen ook ‘de eeuw in hun hart gelegd’.

In tegenstelling tot honden of chimpansees, weten we dat we ondergedompeld zijn in de eeuwigheid, en we verlangen meer van het patroon te zien dan we kunnen; er staat dat we niets kunnen ontdekken van ‘het werk dat God doet, van het begin tot het einde’ (3:11).

Ondertussen is het een ‘gave Gods’ te eten en te zwoegen en ons te verheugen in ons eigen lapje stof, terwijl we ons blij bewust zijn ‘dat al wat God doet, voor eeuwig is’ (3:13-14). De cyclussen die de ongelovige zinloos vindt en hem radeloos maken, zetten de gelovige aan tot trouw en aanbidding.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 april uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten