zondag 20 april 2014

'Terwijl ik in mijn angst dacht: ik ben verbannen uit uw oog' (Ps. 31)

Leviticus 24; Psalm 31; Prediker 7; 2 Timotheüs 3
David verkeerde in diepe nood. De exacte omstandigheden kunnen voor ons onduidelijk zijn, aangezien het nu drieduizend jaar later gissen is naar de details. Maar we weten wel dat David opgesloten zat in een belegerde stad (Ps. 31:22; NBV: ‘hij ontzette mij als een belegerde stad’) en zich gevangen voelde. Hij voelde zich zodanig bedreigd dat hij flirtte met wanhoop. En dat is wanneer hij zich verlaten voelde door God zelf: ‘Terwijl ik in mijn angst dacht: ik ben verbannen uit uw oog’ (31:23).

Dit is de allerdiepste wanhoop – het gevoel dat God je verlaten heeft. Het was een deel van Jobs lijden. Job vond dat hij een rechtszaak kon starten voor zijn eigen verdediging, als hij God maar lang genoeg kon vinden om met Hem in discussie te gaan. Maar de hemelen bleven stil en de stilte voegde nog toe aan zijn wanhoop.

We hebben al eerder nagedacht over het feit dat het de vrees voor de Godverlatenheid was die Jakob deed worstelen met de onbekende man in de duisternis (Gen. 32:22-32) en die Mozes bij God blijvend deed aandringen zijn dreigement te laten vallen om uit het kamp van de rebellerende Israëlieten weg te blijven (Ex. 32-34).

In een theïstisch universum kan er niets erger zijn dan werkelijk door God zelf te worden verlaten. De ergste van de pijnen van de hel is dat mannen en vrouwen werkelijk door God verlaten zijn. ‘Laat alle hoop varen, allen die hier binnenkomen’.

Maar de trieste werkelijkheid is dat wij, die Gods beeld dragen, slingeren tussen de vrees voor de Godverlatenheid en de wil om aan zijn aanwezigheid te ontkomen. Dezelfde David die deze Psalm schreef was niet al te happig om zich te verheugen in de tegenwoordigheid van God toen hij Batseba begeerde en een moord beraamde op haar echtgenoot.

Al te vaak zouden we wel willen dat God de andere kant opkeek wanneer we verlangen om onze neus voor Hem op te halen en onze eigen wegen proberen door te drukken. En we zouden willen dat God ons zijn tegenwoordigheid en heerlijkheid vertoont en zeker dat Hij ons uit de problemen haalt wanneer we ons in hopeloze situaties bevinden.

Wat een onschatbare zegen dat God beter is dan onze angsten. Hij is ons geen hulp, verlichting of redding verschuldigd. Zelfs onze noodkreten – ‘ik ben verbannen uit uw oog’ – hebben mogelijk meer te maken met ons wanhopige ongeloof dan met openhartige smeekbeden om hulp. Maar Davids ervaring kan een bemoediging voor ons blijken, want hij pent nog twee zinnen meer neer: ‘maar u hebt mijn smeekbede gehoord toen ik u om hulp riep (31:23).

‘Hebt de HERE lief, al zijn gunstgenoten; de HERE bewaart de getrouwen, maar ruimschoots vergeldt Hij de trotsen. Weest sterk en uw hart zij onversaagd, gij allen, die op de HERE hoopt’ (Ps. 31:24-25).


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 april uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten