Numeri 4; Psalm 38; Hooglied 2; Hebreeën 2Een van de meest aantrekkelijke kenmerken van David is zijn oprechtheid. Op zijn best is hij transparant en eerlijk. Dit betekent onder andere dat wanneer er een heleboel dingen mislopen in zijn leven, hij ze niet reduceert tot een enkel probleem. Psalm 38 kon op dit vlak niet duidelijker zijn.
Commentaarschrijvers pogen soms de diverse elementen in deze psalm in een bepaalde situatie te persen, maar de meeste van dergelijke ‘herscheppingen’ lijken nogal geforceerd. Het is vermeldenswaardig enkele van de meest treffende componenten uit Davids ellende te onderscheiden.
(1) Hij wordt geconfronteerd met Gods toorn (38:2), en (2) lijdt onder een aantal fysieke kwalen (38:4-9). (3) Als resultaat daarvan doet hij niets anders dan gefrustreerd zuchten en is hij in een depressie gezonken (38:10-11). (4) Zijn vrienden hebben hem verlaten (38:12). (5) Ondertussen krijgt hij nog te maken met de machinaties en misleiding van zijn gewone (politieke) vijanden (38:13). (6) Hij is zo verzwakt dat hij als een doofstomme is (38:14-15), niet in staat om te spreken, want zijn vijanden zijn talrijk en sterk (38:20). (7) Ondertussen is hij pijnlijk bezorgd over zijn eigen ongerechtigheid (38:19).
Je kunt je verschillende manieren voorstellen om deze punten met elkaar te verbinden, maar dan is nogal wat speculatie nodig. Wat in deze psalm naar boven komt is dat zelfs terwijl David vraagt om rechtvaardiging tegenover zijn vijanden, hij dit doet in de context van belijdenis van zijn eigen zonde, van zelf onder de toorn van God te vallen.
Het is goed mogelijk dat hij zowel zijn fysieke lijden als zelfs het verlies van zijn vrienden en de tegenstand van zondige vijanden ziet als uitdrukkingen van Gods toorn – waarvan hij intrinsiek toegeeft dat hij die verdient.
In deze psalm vraagt David niet om rechtvaardiging op basis van zijn eigen verbondstrouw. Hij belijdt zonder omwegen zijn zonde (38:19), wacht op de Heer (38:16), smeekt dat God hem niet zou verlaten (38:22), en bidt hij dat God hem zou helpen (38:23) en dat Hij hem niet zou straffen in toorn en grimmigheid (38:2). Kortom: David doet beroep op genade.
Dit is een ander gezicht van het thema van de rechtvaardiging (zie de overdenking van 24 april). Ja, wij willen dat God zijn rechtvaardigheid toont. In omstandigheden waarin ons duidelijk is misdaan, is het een troost te bedenken dat Gods gerechtigheid uiteindelijk zal zegevieren.
Maar wat met de keren dat wij zelf schuldig zijn? Zal gerechtigheid dan alleen genoeg zijn? Als gerechtigheid het enige is dat we van God vragen, welk mens zal dan de goddelijke holocaust overleven?
Wanneer we beroep doen op rechtvaardigheid, dan is het o zo belangrijk dat we onze eigen zonde belijden en God smeken om genade. Want de God van gerechtigheid is ook de God van genade. Was dit niet het geval, dan bleef er geen hoop over voor wie dan ook.
Eigen vertaling van de overdenking bij 27 april uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten