2 Koningen 18; Filemon; Hosea 11; Psalmen 132-134
In Hosea 9 zegt God over zijn verbondsvolk: ‘Al hun boosheid is in Gilgal, daar heb Ik ze dan ook gehaat; wegens hun boze handelingen zal Ik ze uit mijn huis verdrijven. Ik zal ze niet meer liefhebben: al hun vorsten zijn opstandelingen’ (9:15).
Maar hier in Hosea 11 verklaart God, ‘Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt mijn erbarming opgewekt’ (11:8). Hoe moeten we deze twee passages samen zien?
Ten eerste is deze emotionele onrust de taal van de afgewezen echtgenoot: in dit boek speelt de Almachtige God de rol van de bedrogen echtgenoot. Maak alle voorbehoud dat je wilt bij antropomorfisme, dit is al evenzeer de manier waarop God zich voorstelt in de Schrift als de passages waar zijn volkomen soevereiniteit wordt bevestigd.
Het is het naast elkaar zetten van dergelijke thema’s dat het orthodoxe confessionalisme ertoe dreef te beklemtonen dat God tegelijk, aan de ene kant, soeverein en transcendent is, en aan de andere kant, persoonlijk en in interactie met zijn beelddragers.
Ten tweede maakt het naast elkaar zetten van Gods toorn en Gods liefde het onnodig om verzen uit twee hoofdstukken weg te halen (9 en 11).
In hoofdstuk 11 is de spanning al bijna niet te dragen. Het hoofdstuk begint met een korte historische terugblik. God verloste Israël uit Egypte ten tijde van de Exodus (11:1) en Hij leert haar lopen, door haar te leiden ‘met mensenbanden’, ‘met koorden der liefde’ (11:4).
Maar hoe meer Hij Israël begunstigde, hoe meer zij afdwaalden (11:2), en ze weigerden absoluut om zich te bekeren (11:5). Dus zal God tot hen komen met grote toorn: ‘Het zwaard zal zijn steden treffen en zijn grendels vernietigen en verteren, wegens hun overleggingen. (…) En al roepen zij tot Hem omhoog, Hij zal hen geenszins opheffen’ (11:6-7).
Het klinkt alsof het te laat is. En dan, plotseling, bijna alsof God tegen zichzelf spreekt, vraagt Hij hoe Hij hen ooit zou kunnen prijsgeven (11:8).
Wat is het antwoord? Het antwoord ligt in het karakter van God zelf. Hij is niet net als een bedrogen echtgenoot. ‘Want Ik ben God en geen mens, heilig in uw midden, en Ik zal niet komen in toorngloed’ (11:9).
Of, nog preciezer, zoals de volgende twee verzen aantonen, zal Hij niet finaal in toorn tot hen komen. Zij zullen in gevangenschap gaan, maar Hij zal opnieuw brullen met de koninklijke sierlijkheid van de leeuw en zal zijn kinderen roepen uit het westen, uit Egypte, uit Assur, en ze zullen terug in hun huizen wonen.
Binnen het grotere canonieke kader betekent het feit dat God God is en niet maar een sterveling, het feit dat zowel aan zijn toorn als aan zijn liefde moet voldaan worden, dat toorn en liefde samen zullen komen aangesneld – tot ze elkaar ontmoeten in het kruis, het kruis van de mens die ook werd geroepen uit Egypte om de volmaakte zoon te zijn, het volmaakte tegenbeeld van Israël (11:1; Matt. 2:15).
Eigen vertaling van de overdenking bij 5 november uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten