woensdag 14 oktober 2009

De horror van Gods oordeelsbeker

… die eenzame figuur in de hof Gethsemane op de Olijfberg – gebroken, zwetend en overweldigd door verdriet en vrees – smeekt dat deze beker Hem bespaard zou mogen blijven. Hoe kwam het dat Hij op dit moment leek terug te deinzen, waar martelaars soms zelfs moedig vooruitzien? Hij was nochtans tot nog toe duidelijk over het lijden dat Hem zou overkomen, vastbesloten om zijn bestemming te vervullen, en vurig in het terechtwijzen als iemand hem van deze weg wilde afbrengen.

Wat gebeurt hier? De beker waar Christus voor bevreesd is, is niet de fysieke pijn van de zweepslagen of de kruisiging. Ook niet de mentale druk van verwerping en verachting. Wel de geestelijke doodsangst van het dragen van de zondelast van de wereld. Dus het Goddelijke oordeel dat deze zonden verdienden.

Dat dit de correcte uitleg is van dit gedeelte, wordt in sterke mate bevestigd door het gebruik van deze beeldspraak van de beker in het Oude Testament. Zowel in de wijsheidsliteratuur als de profeten is de “beker” een gebruikelijk symbool van de toorn van God.
Van een boze wordt gezegd “moge hij de woede van de Ontzagwekkende drinken!” (Job21:20). Door Ezechiël waarschuwt de Here Jeruzalem, dat ze hetzelfde lot zullen ondergaan als Samaria, dat verwoest werd:
Je bent de weg van je zuster gegaan; haar beker zal ik ook jou te drinken geven. Dit zegt God, de HEER:
De beker van je zuster zul je drinken,
de diepe en wijde beker;
een beker vol spot en hoon,
tot de rand gevuld.
Dronkenschap en droefheid zul je drinken,
een beker van ontzetting en verbijstering –
dat is de beker van je zuster Samaria.
Je zult hem drinken en leegslurpen,
je zult op zijn scherven bijten
en er je borsten mee openhalen.
Want zo heb ik gesproken – spreekt God, de HEER.
Daarom – dit zegt God, de HEER –, omdat je mij vergeten bent en mij de rug hebt toegekeerd, daarom zul je nu de schande van je overspel dragen.’ (Ez.23:31-35)

Niet lang daarna kwam de voorspelling uit. Toen begonnen de profeten boodschappen te brengen van herstel. Jesaja doet een wake up-call, met de beschrijving dat Jeruzalem door de Here bestraft was geworden:
“Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem; gij, die uit de hand des HEREN de beker zijner grimmigheid hebt gedronken, de kelk der bedwelming hebt leeggedronken.”
En hij maakt duidelijk dat hun God de beker uit hun hand had genomen en dat zij die niet meer zouden hoeven te drinken.
Ook was de beker van Gods toorn niet alleen bestemd voor ongehoorzamen onder Zijn volk. Psalm 75 is een overdenking over het universele oordeel van God:
“Want in des HEREN hand is een beker en de wijn bruist daarin, overvloedig gemengd; Hij schenkt daaruit tot de droesem toe, alle goddelozen op aarde moeten hem slorpende drinken.”

Zo werd Jeremia ook opgedragen om uit Gods hand een beker van toorn aan te nemen. Hij moest er alle volken laten uit drinken tot wie Hij hem zond:

“Want aldus heeft de HERE, de God van Israël, tot mij gezegd: Neem deze beker met de wijn der gramschap uit mijn hand en geef die te drinken aan alle volken, tot welke Ik u zend” (Jer 25:15)

En ik heb de beker uit de hand des HEREN genomen en die aan alle volken, tot welke de HERE mij zond, te drinken gegeven (Jer 25:17)

Als zij weigeren de beker uit uw hand te nemen om te drinken, zeg dan tot hen: Zo zegt de HERE der heerscharen: Drinken zùlt gij (Jer. 25:28)

Dezelfde beeldspraak komt terug in Openbaring:
“En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt. (Opb.14:9-11)


Die oudtestamentische beeldspraak moet Christus welbekend geweest zijn. Hij wist goed dat de beker die Hem werd voorgezet, de wijn van Gods oordeel bevatte, die aan de bozen gegeven werd. Dit veroorzaakte, net als dronkenschap, een complete desoriëntatie van lichaam (wankelen) en geest (verwarring). Moest Hij zo één worden met zondaars, dat Hij hun oordeel moest ondergaan? Van dit contact met menselijke zonde had Zijn zondeloze ziel een ware afkeer. Van de ervaring van vervreemding van Zijn Vader keerde Hij zich verschrikt af – was dit wat het oordeel over de zonde behelsde? Niet dat Hij rebelleerde – geenszins. Zijn wil bleef overgegeven. Elk gebed begon: ‘Vader, als het mogelijk is …”. Maar net zo goed eindigde het met “maar niet mijn wil maar de Uwe geschiede”.

En hoewel alles mogelijk is voor God, was dit onontkoombaar: Gods liefderijke doel bestond uit het redden van zondaars op een manier die het recht deed zegevieren. Daarom moest de Redder sterven, daarom was Hij in dit uur gekomen (Joh. 12:27). Jezus was klaar om het zwaard van Petrus terug te houden met de woorden:
“Steek het zwaard in de schede; de beker, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?”


(deze overdenking is in grote lijnen gebaseerd op een gedeelte uit "The Cross of Christ", van John Stott, gelezen via GoogleBooks)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten