Numeri 15; Psalm 51; Jesaja 5; Hebreeën 12
Het is nooit gemakkelijk om een boodschap van aankomend oordeel (Jes. 5) over te brengen aan mensen die ervan overtuigd zijn dat ze niet al te slecht zijn, zeker niet wanneer de regerende elite goede tijden geniet.
Zo neemt Jesaja de toevlucht tot een lied dat de aandacht trekt. Hij pikt de oude equivalent van een gitaar op en begint een eenvoudige ballade te zingen over zijn ware liefde. Zijn publiek is geboeid – en dan kunnen ze niet onder de slagen van de hamer uit.
In zijn ballade begint Jesaja met verwijzen naar God als ‘mijn geliefde … mijn beminde’ (5:1). Omdat God nog niet geïdentificeerd werd, trekt de taal ongetwijfeld meteen de aandacht van het publiek. Maar het weerspiegelt ook wat Jesaja voelt: hij is geen koele waarnemer maar een profeet die diepe liefde voelt met het wezen en de wegen van de levende God.
Hem niet volkomen liefhebben is reeds deel van het probleem, of het nu onder het oude of het nieuwe verbond is (zie Opb. 2:1-7). Israël wordt vaak neergezet als de wijngaard van de Heer, dus lang zal het niet duren vooraleer Jesaja’s toehoorders het punt beginnen te vatten.
Jesaja beperkt zich echter niet tot subtiele allusies; hij brengt zowel Gods dreigende toespraak, als zijn eigen verklaring voor zijn ballade-parabel. De mensen hebben onbruikbare wilde druiven voortgebracht, slechte vruchten. De aard van die vrucht wordt beschreven in het weerkerende ‘wee’ (5:8-25).
In een notendop, de sociale gerechtigheid die vereist wordt door het verbond is maar in algemene termen nageleefd. Tegen de specifieke nadruk van het verbond dat het land de Here toebehoort en eerlijk moet verdeeld worden, is het stelen van land de norm geworden, ten koste van de gewone mensen die uitgeperst worden (5:8-11).
De rijkdom van de elite in Uzzia’s dagen gaf voedsel aan buitensporige hoogmoed en dronkenschap (5:11-12) en striemende minachting tegenover God (5:18-19). Uiteindelijk is het land vol moreel relativisme en verwarring, dat ongetwijfeld klinkt als gesofisticeerd denken, maar eigenlijk niets meer is dan een verbintenis: ‘het kwade goed noemen en het goede kwaad’ (5:20). Ten grondslag ligt arrogantie (5:21) en corruptie in de regeringskringen en in de gerechtshoven (5:22-23). Het oordeel van de Heer is onafwendbaar (5:24-25).
Niets van dit alles betekent dat God schaakmat staat. In het slotgedeelte van het hoofdstuk (5:26-30) zegt God wat Hij zal doen. De straf, de verwoesting van Gods ‘wijngaard’, zal er komen door een vreemde invasie – de metaforische taal van deze verzen is ronduit schrikbarend.
Maar de vreemde agressors zijn niet slechts opportunisten met veel geluk en een krachtig leger. God zelf fluit het tot zich, zoals iemand een hond roept. Ondanks de funeste schuld van het volk, twijfelt Jesaja er nooit aan dat God soeverein is over de geschiedenis en de volkeren zowel kan gebruiken in oordeel als in genade. Dit thema komt sterker naar voren naarmate dit boek vordert.
Eigen vertaling van de overdenking bij 7 mei uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten