Numeri 27; Psalmen 70-71; Jesaja 17-18; 1 Petrus 5
In de hoofdstukken 14-16 komt Jesaja met profetieën die gericht zijn tegen Filistea (naar het westen van Jeruzalem) en tegen Moab (naar het oosten). Nu (Jesaja 17-18) spreekt hij tegen Syrië naar het noorden (met zijn hoofdstad Damascus) en Cusj naar het zuiden (NBG: Ethiopië).
Het oude Cusj bestond uit het hedendaagse Ethiopië, Soedan en Somalië, d.w.z. een groot gebied ten zuiden van de vierde waterval van de Nijlrivier. Tegen het einde van de achtste eeuw v.C. was Cusj versmolten met Egypte, dat nog altijd in beeld is in de hoofdstukken 19 en 20. De vijfentwintigste dynastie, die regeerde over deze enorme regio, waren zelfs Ethiopiërs.
Je herinnert je dat de crisis waarmee koning Achaz in Jesaja 7 te maken kreeg, een bondgenootschap was tussen Syrië (of Aram, JL) en Israël, die tot stand kwam om Assur te weerstaan; Syrië en Israël probeerden Juda te dwingen zich bij hun alliantie aan te sluiten.
Zo is deze profetie gericht tegen Damascus (17:1), de hoofdstad van Syrië, en omvat hij ook Efraïm (17:3 – een andere naam voor het noordelijke koninkrijk Israël). Syrië en Israel, zo bedreigend voor Juda, zouden binnenkort te gronde gericht worden door Assyrië.
Damascus viel in 732, Samaria tien jaar later. Na hun nederlaag zouden ze als een vermagerde man zijn (17:4), als een veld na de oogst met slechts enkele stengels die overblijven (17:5), als een bos van olijfbomen waaruit het fruit is geplukt en afgeslagen met maar een paar olijven die overblijven (17:6).
De uiteindelijke oorzaak van de ondergang van deze landen is hun afgoderij (17:7-8), verbonden met hun vruchtbaarheidscultussen (17:10-11).
Het middel om Syrië en Israël te vernietigen wordt geschetst in 17:12-18 – bijna zeker Assyrië, dat op zijn beurt wordt verslagen. Maar Jesaja spreekt over ‘vele volken’ (17:12): nog maar eens komen we hier profetische gebaldheid tegen, met Assyrië dat dient als een model van zowel alle middelen van tijdelijk oordeel die God gebruikt, en van het feit dat Hij met alle landen afrekening houdt, zelfs die waarvan zijn voorzienigheid heeft gebruikgemaakt als de stok van zijn toorn (vgl. 10:5).
Als er geen hulp komt voor Juda en Jeruzalem vanwege de landen Israël en Syrië (en nog minder van Assyrië), dan komt er ook geen hulp van de andere regionale machten, Egypte/Cusj (hoofdstuk 18).
Egypte zendt zijn gezanten naar Juda (en ongetwijfeld ook naar andere kleine staten) in een poging om hen tot hun kamp te verleiden (18:1). Jesaja spreekt tot hen (18:2) – eigenlijk spreekt hij bijna zeker tot de koning in een profetische godsspraak over de gezanten, eerder dan hen rechtstreeks aan te spreken – en met een schitterende retoriek beschrijft hij de ondergang van hun land.
Maar hij kondigt ook een tijd aan waarin Egyptenaren, slechts een van de vele volken of ‘bewoners der aarde’ (18:3), de banier zullen zien die de Here opheft en geschenken zullen brengen ‘naar de plaats van de naam van de HERE der heerscharen, de berg Sion’ (18:7).
Waarom streven naar de gunsten van heidense volkeren (en denkers!) wanneer de Heer zelf hen zal oordelen, en wanneer zij op een dag voor Hem zullen neerbuigen?
Eigen vertaling van de overdenking bij 18 mei uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten