zondag 19 april 2015

Het is beter te genieten van iets tastbaars dan te grijpen naar iets onbereikbaars (Pred. 6)


Leviticus 23; Psalm 30; Prediker 6; 2 Timoteüs 2

In Prediker 5:13—6:12 weidt de Leraar uit over twee of drie ernstige kwaden ‘onder de zon’. Hier focussen we op de kwaden die worden beschreven in Prediker 6.

Een van de grote frustraties van het leven gaat om mensen die van God ‘rijkdom en schatten en vermogen’ ontvangen (6:2), zodat ze niets ontberen van wat hun hart verlangt – maar die toch niet in staat zijn om van deze dingen te genieten.

Het vermogen om die dingen te genieten (voor het eerst geïntroduceerd in 5:19) is op zichzelf een groot geschenk van God. Zoveel andere gaven hebben en deze niet, is ontzettend belastend.

De Leraar legt niet uit wat er precies in de weg stond om al de andere gaven te kunnen genieten. Het kan een tegenslag zijn in zaken (5:13-15). Maar het kan ook gaan om chronische ziekte, of oorlog, of de boze plannen van iemand met meer macht, of zelfs een bepaalde vorm van waanzin.

Iemand kan vroeg sterven, terwijl een ‘vreemde’ zal genieten van alle dingen die hij heeft verzameld (6:2). Of misschien zal iemand niet alleen onvervuld sterven en nauwelijks opgemerkt, maar ook onbetreurd (hij had ‘geen begrafenis’, 6:3).

Qohelet benadrukt ‘een misgeboorte is er beter aan toe dan hij’ (6:3). Voor een dergelijk kind geldt: ‘in ijdelheid komt ze en in duisternis gaat ze en met duisternis wordt de naam ervan bedekt’ (6:4). Maar zelfs indien iemand tienduizend jaren zou leven en toch nooit van alle voorspoed zou genieten die God hem genadig schonk (6:6), dan is zijn leven ijdelheid. En uiteindelijk gaat hij naar dezelfde plaats als het doodgeboren kind (6:6).

Het hoofdstuk eindigt met een reeks brandende retorische vragen, allemaal ontworpen om de thesis te onderbouwen dat alles onder de zon volkomen ‘ijdelheid en bitter lijden’ is (1:2).

We werken om te eten, en eten geeft ons de kracht om te gaan werken: wat is de zin daarvan? (6:7). Maar indien iemand antwoordt dat een mens misschien niet alleen zou werken en eten, maar een ‘wijze’ zou kunnen worden (6:8), is het dan zo duidelijk dat de wijzen beter af zijn dan de dwazen?

Uiteindelijk kan veel wijsheid gewoon veel frustratie en smart met zich brengen, zoals Qohelet al eerder aangaf (1:18). Is het bovendien niet beter te genieten van de materiële wereld – van wat je kunt aanraken en horen en zien en voelen, van ‘het zien der ogen’ – dan ‘het jagen der begeerte’, dit wil zeggen, alle dingen die voor ons oog verborgen zijn maar waar we naar hunkeren? Want ‘ook dit is ijdelheid en najagen van wind’ (6:9).

Is dit te klagerig pessimistisch om realistisch te zijn? Maar wat blijft er voor hen die ‘onder de zon’ (6:12), en niets meer dan dat, zijn? We spreken te veel en weten te weinig (6:11-12). God helpe ons! We hebben een verlosser nodig van buiten onze beperkte horizonten.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 april uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten