maandag 23 april 2012

‘Wie naar hem opzien, stralen’ (Ps. 34)


Leviticus 27, Psalm 34, Prediker 10, Titus 2

Een van de onvermijdelijke karakteristieken van hen die de Heer oprecht loven is dat ze willen dat anderen zich bij hun aanbidding aansluiten. Ze erkennen dat als God werkelijk zo is als in hun lofprijzing wordt beschreven, Hij dan ook door anderen moet erkend worden.

Bovendien is een van de redenen om de Heer te prijzen dat je Hem wilt danken voor de hulp waarin Hij heeft voorzien. Als we dan anderen zien die gelijkaardige hulp nodig hebben, is het dan niet normaal voor ons dat we onze ervaring van Gods voorzienigheid met hen delen, in de hoop dat anderen ook Gods hulp zullen zoeken? En zal dit niet resulteren in een groeiende kring van aanbidding?

Het is heel mooi David te horen zeggen ‘Ik wil de HERE te allen tijde prijzen, bestendig zij zijn lof in mijn mond’ (Ps. 34:2). Maar hij nodigt ook anderen uit. Eerst om de goedheid van de Heer te delen, daarna om deel te nemen aan de lofprijzing. Vandaar dat we eerst lezen ‘In de HERE beroeme zich mijn ziel; laten de ootmoedigen het horen en zich verheugen’ (34:3). (Merk op: afhankelijk van de vertaling wordt ‘ootmoedigen’ ook nog weergegeven als ‘nederigen’ of
‘zachtmoedigen’, maar in het Engels staat er ‘afflicted’, wat eerder ‘verdrukten’ betekent).

De ootmoedigen moeten leren uit de gebedsverhoringen die David kreeg, en die hij zo meteen nader beschrijft. En ten tweede volgt de brede uitnodiging om de kring van aanbidding uit te breiden: ‘Maakt met mij de HERE groot, en laat ons tezamen zijn naam verheffen’ (34:4).

In de volgende lijnen getuigt David hoe hij zelf Gods genade heeft ervaren (34:5-8). Het daaropvolgende gedeelte is een ernstige vermaning aan anderen om diezelfde God te vertrouwen en na te volgen (34:9-15), en de rest van de psalm is gewijd aan het prijzen van de gerechtigheid van de Heer, die bevestigt dat Hij luistert naar het geroep van de rechtvaardigen en dat Hij zijn aangezicht richt tegen hen die kwaad doen (34:16-23).

God, zo benadrukt David, verloste hem eigenlijk ‘uit al zijn benauwdheden’ (34:7). Dat is een objectief feit. Of Hij nu kan gezien worden of niet, ‘de Engel des HEREN legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen’ (34:8).

Maar bovenop de moeilijkheden waar we door gaan, zijn de angsten die ermee gepaard gaan soms nog bedreigender en zeker niet minder schade toebrengend. Angst maakt dat we perspectief verliezen, twijfelen aan Gods trouw en de waarde van de strijd in vraag stellen. Angst geeft aanleiding tot stress, bitterheid, lafheid en dwaasheid.

Maar Davids getuigenis is een heel mooie bemoediging: ‘Ik zocht de HERE en Hij antwoordde mij,
Hij redde mij uit al mijn verschrikkingen’ (34:5). Ja, het is waar: het woord ‘verschrikkingen’ kan ook verwijzen naar zijn eigen psychologische schrik, of naar de dingen die hem bang maakten. Ongetwijfeld heeft de Heer David van beide verlost. Maar dat zijn eigen blik een verandering had ondergaan, wordt duidelijk gemaakt door het volgende vers: ‘Zij schouwen naar Hem en stralen van vreugde, en hun aangezicht zal niet schaamrood worden’ (34:6) (Of zoals de Nieuwe Bijbelvertaling het weergeeft: ‘Wie naar hem opzien, stralen van vreugde, schaamte zal hun gezicht niet kleuren’).


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 april uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

Geen opmerkingen:

Een reactie posten