Leviticus 9, Psalm 10, Spreuken 24, 1 Thessalonicenzen 3
Psalm 10 zet het thema van de gerechtigheid en het oordeel van God verder, nu afwijkend van de meer onmiddellijke en persoonlijke kwestie van gerechtigheid voor David, wanneer hij zich door zijn vijanden verraden voelt, en meer naar een algemene behandeling. Waar is God wanneer slechte mensen triomferen? ‘Waarom, HERE, staat Gij van verre, verbergt Gij U in tijden van nood?’(10:1).
In Psalm 10:2-11 wordt de zondige mens beschreven in een samengesteld beeld. Op hoogmoedige wijze heeft hij het op zwakkere mensen gemunt (10:2). Verre van enige zelfbeheersing te tonen, beroemt hij zich op zijn verlangens en ‘versmaadt de HERE’ (10:3). Het trieste feit is dat ‘al zijn gedachten zijn: Er is geen God.’ (10:4). Toch is het niet moeilijk om boosaardige mensen te vinden die buitengewoon voorspoedig zijn, zelfs wanneer ze al de wetten van God tarten (10:5).
De explosieve arrogantie van de zondige mens lijkt hem boven minderwaardige stervelingen te plaatsen, en hij wordt in de boeken vermeld als degene die vrolijk bij zichzelf zegt: ‘Ik zal niet wankelen, ik, die van geslacht tot geslacht niet in rampspoed zal raken’ (10:6).
Niettemin vervloekt hij zijn opponenten en verspreidt leugens en onheil (10:7). In de slechtste gevallen gaat hij over tot moord, hetzij direct als in bendeoorlogen of –geweld of in terroristische aanslagen, of indirect door meedogenloze plannen die de hulpeloze verdrukken (10:8-10).
En wat denkt hij over God? ‘God vergeet het, Hij verbergt zijn aangezicht, Hij ziet het in eeuwigheid niet’ (10:11). De Psalmist wendt zich nu rechtstreeks tot God (10:12-15): ‘Sta op, HERE! o God, hef uw hand op, vergeet de ellendigen niet’ (10:12).
Hij herinnert er zichzelf aan dat God wel degelijk alle ellende en verdriet ziet dat zijn gebroken volk overkomt; Hij aanschouwt het; op zijn tijd, neemt Hij het in handen (10:14).
Dit is waarom het slachtoffer en de wees er wijs aan doen zichzelf ‘op U’ te verlaten (10:14). Zoveel kwaad wordt gepleegd in het geheim en zal niet aan het licht gebracht worden door het gewone judiciële proces. De psalmist roept daarom tot God om gerechtigheid: ‘Verbreek de arm van de goddeloze en boze, straf zijn goddeloosheid, totdat Gij ze niet meer vindt’ (in het Engels staat er op het eind in plaats van ‘totdat Gij ze niet meer vindt’ ‘that would not be found out’, d.w.z.: ‘dat niet aan het licht zou komen’) (10:15).
De slotverzen (10:16-18) tonen de psalmist die zichzelf eraan herinnert dat Gods tijdsschaal minder dringt dan de onze: ‘De HEER is koning voor eeuwig en altijd: vijandige volken verdwijnen uit zijn land’ (10:16, NBV-vertaling). De tijdrekening die vooruitziet naar het verdwijnen van de volken is niet bedoeld om het vertrouwen te doen afnemen dat God zich ook bekommert om het kleinschalige individuele onheil. Het is eerder een andere manier om iets anders duidelijk te maken: ‘de raderen van Gods gerechtigheid malen zeer traag, maar ze malen wel zeer fijn’.
Eigen vertaling van de overdenking bij 6 april uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org
Geen opmerkingen:
Een reactie posten