woensdag 25 april 2012

'De zonde spreekt tot de goddeloze diep in zijn hart’ (Ps. 36)


Numeri 2, Psalm 36, Prediker 12, Filemon

Bij de inzichten die de Psalmen ons verschaffen, handelen er enkele van de meest diepgaande over de aard van slechtheid en de aard van slechte mensen. Zelden worden ze in abstracte categorieën gestopt. Bijna altijd zijn ze functioneel en relationeel.

Waar ligt de kern van de ‘goddeloosheid der zondaren’? ‘Geen vrees voor God staat hem voor ogen’ (Ps. 36:2). Dit betekent iets meer dan dat de zondige persoon op een dwaze manier onbevreesd is voor de straf die God finaal zal ten uitvoer brengen (hoewel het ook niet minder dan dat betekent). Het betekent dat de goddelozen zodanig verblind zijn dat ze de ultieme werkelijkheden niet zien. Ze zien God ofwel helemaal niet, of, nauwelijks minder verschrikkelijk, ze zien God niet zoals Hij werkelijk is.

Elk gedrag dat, elke visie die gepast is voor mensen die geschapen zijn naar Gods beeld, vindt zijn referentiepunt en maatstaf in God zelf. De vreze des Heren is het begin van zowel kennis (Spr. 1:7) als wijsheid (Spr. 9:10), want ‘het kennen van de Hoogheilige is verstand’ (Spr. 9:10).
Het tegenovergestelde is louter dwaasheid: ‘de dwazen verachten wijsheid en tucht’ (Spr. 1:7). Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de psalmist benadrukt dat het de dwaas is die zegt ‘Er is geen God’ (Ps. 14:1).

Nauwelijks minder dwaas is het aanroepen van huisgoden die we zelf kunnen sturen of van wreedaardige goden die ruw zijn en immoreel, of van onpersoonlijke goden die Gods beelddragers van hun persoonlijkheid ontroven. Wanneer iemand blind is voor de ware God, inclusief zijn schitterende heerlijkheid die nog steeds oprechte vrees moet wekken bij beelddragers die zo opstandig zijn als wij, dan staat er geen rem op ons afdalen in de hel van de dwaasheid.
De blindheid van de zondaren breidt zich uit naar hoe ze zichzelf beoordelen. ‘Want hij vleit zichzelf in zijn eigen ogen, tot men zijn ongerechtigheid vindt en haat’ (Ps. 36:2, HSV). (Merk op: het Engels luidt hier nog een beetje oorzakelijker: ‘For in his own eyes he flatters himself too much to detect or hate his sin’ – De goddeloze vleit zichzelf zodanig dat hij zijn zonde niet meer ziet of haat).

Als hij voldoende kon zien om zijn zonde op te merken, om ze te zien voor wat ze werkelijk is – opstand tegen de levende God – en ze te haten voor haar vreselijke verdorvenheid en volslagen arrogantie tegenover de majestueuze heiligheid van zijn Maker, dan zou hij God onvermijdelijk ook vrezen. Deze dubbele blindheid is eigenlijk één.

Dit is natuurlijk waarom filosofische debatten over het bestaan van God nooit beslist kunnen worden door de rede alleen. Niet dat God onredelijk is en nog minder dat Hij zelf zonder getuigen overblijft. Veeleer laten de tragedie en schande van de menselijke zonde ons, los van Gods genade, vreselijk verblind achter. Niettemin is deze blindheid wel schuldige blindheid: de goddelozen staat geen vrees voor God voor ogen.

Paulus begrijpt de les zo goed dat hij dit tot zijn grote bewijstekst maakt in zijn bewijsvoering voor de menselijke verlorenheid (Rom. 3:18). Dank God voor de dertien verzen die de apostel daarna neerpent.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 april uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

Geen opmerkingen:

Een reactie posten