zaterdag 21 januari 2012

De HERE zal erin voorzien (Gen. 22)

Genesis 22, Mattheüs 21, Nehemia 11, Handelingen 21

De dramatische kracht van de beproeving van Abraham bij het offeren van Isaak (Gen. 22) is welbekend. Het mag ons verwonderen dat het verslag zo beknopt is. Wanneer hij zijn dienstknecht vertelt dat ‘we’ (22:5 – t.t.z.: Abraham en Isaak) zullen terugkeren nadat ze hebben aangebeden op de berg Moriah, speculeert Abraham er op dat moment op dat God zijn zoon terug zal opwekken uit het graf? Hoopt hij dat God op een nog onbekende manier zal tussenkomen? Welke denkbare verklaring kon Abraham zijn zoon geven toen hij hem vastbond en op het klaargemaakte altaar legde?

Een ogenblik eerder was Abrahams antwoord op Isaaks vraag over het lam een voltreffer: ‘God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon’ (22:8). Het suggereert niet dat Abraham het kruis voorzag. Te oordelen aan de manier waarop hij bereid was om door te gaan met het offer (22:10-11), is het zelfs niet duidelijk dàt hij verwachtte dat God in een letterlijk dier zou voorzien. Iemand zou zelfs kunnen veronderstellen dat dit een vroom antwoord is voor de jongen, tot de angstaanjagende waarheid niet langer verborgen kon blijven.

Maar toch waren Abrahams woorden volgens de context van het verhaal dichter bij de waarheid dan hij kon vermoeden: God voorzag inderdaad in het lam, een plaatsvervanger voor Isaak (22:13-14). In feite zat Abraham, zoals zoveel andere personen uit de Bijbel (bijv. Kajafas in Joh. 11:49-53), véél dichter bij de waarheid dan hij zelf wist: God zou niet enkel in het dier voorzien dat in deze situatie de plaats kon innemen, maar zou voorzien in de ultieme plaatsvervanging, het Lam van God, die als enige onze zonde kon dragen en al Gods wonderlijke plannen rond verlossing en oordeel ten uitvoer zou brengen (Opb. 4-5; 21:22).

‘De HERE zal erin voorzien’ (22:14): zoveel had Abraham duidelijk begrepen. Je kunt je slechts inbeelden hoezeer dezelfde les bij Isaak zat ingeprent, en bij zijn latere nakomelingen. God zelf verbindt deze episode met de verbondsbelofte: Abrahams geloof mondt hier uit in een zo verheven gehoorzaamheid, dat hij zelfs zijn veelgeliefde zoon niet wil verhogen tot een plaats die God zou onttronen. God herhaalt de belofte: Ik zal ‘u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt’ (22:17-18). Op dit punt zweert God bij zichzelf (22:16). Niet omdat Hij anders zou liegen, maar omdat er niemand groters is om bij te zweren. En de eed zelf zou een groot stabiliserend anker blijken in Abrahams geloof en in het geloof van allen die in zijn spoor zouden volgen (vergelijk Hebr.6:13-20).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten