“Ik zou zelf nooit in God kunnen geloven ware er niet het kruis … Hoe kan iemand in de echte wereld van pijn een God aanbidden die daar immuun voor is. Ik ben veel boeddhistische tempels binnengegaan in verschillende aziatische landen en stond respectvol voor het beeld van Boeddha, zijn benen gekruist, armen over elkaar, ogen gesloten en de glimp van een glimlach die om zijn mond speelt, een afstandelijke kijk op zijn gezicht, afgescheiden van het lijden van de wereld.
Maar elke keer moet ik na een tijd elders kijken. En in mijn verbeelding heb ik in plaats daarvan gekeken naar die eenzame, verwrongen en gepijnigde figuur aan het kruis, met nagels door zijn handen en voeten, zijn rug gegeseld, ledematen ontwricht, zijn voorhoofd bloedend van de stekelige doornen, mond droog en onverdraaglijk dorstig, ondergedompeld in een Godvergeten duisternis.
Dat is de God voor mij! Hij legde zijn ongenaakbaarheid af voor pijn. Hij kwam onze wereld van vlees en bloed en tranen en dood binnen. Hij leed voor ons. Ons lijden wordt meer verdraaglijk in het licht van het zijne.”
Gelezen bij Tony Reinke; fragment uit 'The Cross of Christ', door John Stott, (IVP, 1986), pag. 335—336 en geciteerd door Randy Alcorn in zijn nieuwe boek, 'If God is Good: Faith in the Midst of Suffering and Evil' (Multnomah, 2009), pag. 217
Geen opmerkingen:
Een reactie posten