zondag 16 augustus 2015

Doet zo iets gruwelijks, dat Ik haat, toch niet! (Jer. 44)


1 Samuël 7-8; Romeinen 6; Jeremia 44; Psalmen 20-21

Voor zover we weten, bevat Jeremia 44 Jeremia’s laatste profetie. De profetie van het volgende hoofdstuk wordt specifiek in een eerdere periode gedateerd, en waarschijnlijk stammen de diverse profetieën tegen de volken, die we vinden in hoofdstuk 46-51, ook allemaal uit een eerdere periode. Voor zover de geschiedenis teruggaat, gaat het hier om Jeremia’s laatste publieke rede.

Je kunt niet zeggen dat Jeremia’s bediening in schoonheid eindigde. We zijn allemaal geroepen om trouw te zijn; sommigen zijn geroepen om trouw te zijn in moeilijke tijden van verval. Je durft Jeremia’s bediening niet afmeten aan het aantal mensen dat hij overtuigde, aan hoeveel rampen hij afwendde, of hoeveel opwekkingen hij beleefde. Zijn bediening moet je afmeten aan de mate waarin hij trouw was aan God, en in hoeverre God wel of niet tevreden over hem was. En dit geldt uiteindelijk voor ons allen.

Ik betwijfel of velen van ons die leven in het westen, ten volle beseffen hoezeer het successyndroom onze visie op onszelf en anderen bepaalt – soms om ons te allen prijze te laten hongeren naar succes, en soms, in een soort omgekeerde pseudogeestelijkheid, door ons koste wat het kost achterdochtig te maken over succes. Maar succes is niet de kwestie, wel trouw.

Wat we in dit hoofdstuk vinden is absolute rebellie. De Joden in Egypte – zowel zij die daar net zijn aangekomen, als zij die er zich eerder vestigden in een poging te ontkomen aan de moeilijke tijden thuis – hebben enkel de Kanaänietische goden die ze thuis gewoonlijk aanbaden vervangen door de Egyptische goden overal rondom hen. Zij verstaan de geschiedenis helemaal anders dan Jeremia.

Zij kijken terug naar de tijd toen ze ‘opgehouden zijn’ met hun afgodendienst (44:17-18): waarschijnlijk denken ze aan de hervorming onder koning Josia. Alle rampen die hen overkomen zijn, hebben sindsdien plaatsgevonden. Dus wat ze moeten doen, zo redeneren ze, is de ‘koningin des hemels’ dienen en de andere heidense goden, en ze nemen zich voor deze koers aan te houden.

We moeten twee belangrijke lessen leren.

Ten eerste kun je de geschiedenis altijd zo interpreteren dat ze bijna alles bewijst wat jij wilt. Dit betekent niet dat we niets kunnen leren uit de geschiedenis, want God zelf vertelt het volk wat het had moeten leren. Het betekent dat hetgeen het volk van God zou moeten leren uit de geschiedenis, moet gevormd worden door de lens van Gods geschreven openbaring, door zijn profetisch woord, door onze verbondsgeloften. We kunnen niet verwachten dat heidenen het altijd eens zullen zijn met hoe wij de geschiedenis verstaan.

Ten tweede toont dit hoofdstuk, in de meest harde bewoordingen, dat er geen hoop, maar dan ook geen enkele hoop is voor het verbondsgeslacht, zonder de tussenkomst van genade.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 augustus uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten