maandag 23 juni 2008

Boeddha en Jezus nemen een andere weg



Heel erg misnoegd over het lijden dat hij zag, verliet de 29-jarige prins Guatama Siddharta (563-483 v.C.), die later de Boeddha (de verlichte) genoemd werd, zijn vrouw en jonge kind voor een zoektocht naar de zin van het leven.

Wat hem trof was het feit dat het leven niet oneindig was – niets was blijvend. Ondanks dit gegeven zaten mensen vast aan eindige dingen. Ze verlangden vast te houden aan het leven, gezondheid, bezit en elkaar. Maar het leven, gezondheid, bezit en mensen vergaan. Dit was de oorzaak voor het menselijke lijden, redeneerde hij. Daarom besloot hij dat als hij het verlangen kon doden, dat zijn lijden zou verdwijnen en dat hij gelukkig zou zijn.

Maar de Boeddha verlangde naar iets: blijvend geluk. Ironisch genoeg was het dit grote verlangen dat zijn filosofie over het doden van verlangen voedde.

In het streven van de Boeddha om te komen tot een 'vreugde zonder verlangen' zit er een lege afwezigheid van God. Boeddha zei niet veel over het bestaan van God. Voor hem was God irrelevant voor menselijk geluk. Geluk bestond eerder uit vrij zijn van lijden (veroorzaakt door verlangen) en uit reïncarnatie. Het was het stralende eind van het individuele bestaan – het zoete opgaan in het niets van het Nirvana.

Hoe anders zijn Jezus’ antwoorden dan die van Boeddha. Toen een rijke jongeman, niet zo heel anders dan de rijke jonge Guatama, Jezus’ weg naar eeuwig geluk vroeg, antwoordde Jezus:
Eén ding ontbreekt je: ga heen, verkoop al je bezit, geef het aan de armen en je zult een schat hebben in de hemel, en kom, volg mij (Mk10:21)

Merk op dat Jezus de man wel instrueerde om los te komen van zijn bezittingen, maar Hij bedoelde geen Boeddhistisch loskomen. De Boeddha leerde dat niets bleef, hang dus aan niets vast. Jezus leerde dat er Eén iets bleef, dus blijf te allen prijze daaraan vasthangen!
Het koninkrijk der hemelen is als een schat verborgen in een veld, die iemand vond en weer verborg. Toen, in zijn vreugde, ging hij heen en verkocht al wat hij had en kocht dat veld. (Mt13:45)

Jezus weet dat ons verlangen naar geluk door God is ontworpen, net als ons verlangen naar blijvendheid. Deze verlangens zijn geen verkeerde verlangens. Hier is wat in zich verkeerd is:
Hemel, wees ontzet!
Huiver, sidder en beef! – spreekt de HEER.
Twee wandaden heeft mijn volk begaan:
het heeft mij verlaten, de bron van levend water,
en het heeft waterkelders uitgehouwen,
kelders vol scheuren, waarin het water niet blijft staan.
(Jer.2:12-13)

We zijn geschapen om geluk te vinden in een eeuwige, blijvende God. Verkeerd is wanneer we geloven dat God ons niet gelukkig kan maken en wanneer we daardoor geluk zoeken in vergankelijke dingen. Dat is de essentie van zonde.

Jezus en de Boeddha zijn het eens dat geluk in vergankelijke dingen waardeloos is, maar ze leiden ons naar tegengestelde oplossingen. De Boeddha zegt dat geluk bestaat uit het waarderen van niets. Jezus zegt dat het bestaat uit het naar waarde schatten van God. In het waarderen van God eindigen we uiteindelijk bij het ontvangen van alles. In het waarderen van geen enkel ding, eindigen we uiteindelijk met ... niets.

Dit is natuurlijk waarom wij niet Desiring Nothing Ministries heten (nietsverlangend dienstwerk – in tegenstelling tot Desiring God Ministries: Godverlangend dienstwerk, JL).


(Vrij vertaald van een artikel van Jon Bloom op de Desiring God blog: "Jesus and Buddha on Happiness")

Geen opmerkingen:

Een reactie posten