Exodus 27; Johannes 6; Spreuken 3; Galaten 2
Jezus verklaart dat Hij het ‘brood des levens’ is (Johannes 6:35), het ‘brood van God’ (6:33).
De taal is natuurlijk beeldspraak. Dit wordt duidelijk gemaakt door Johannes 6:35, waar de metafoor een beetje wordt uitgelegd: ‘Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten’.
Normaal gezien eet je brood; je ‘komt’ niet gewoon tot brood of ‘gelooft’ niet louter in brood. Dus wat Jezus bedoelt met het eten van dit brood des levens moet in grote lijnen gelijklopend zijn met wat het betekent tot Jezus te komen en in Hem te geloven.
Deze ‘brood des levens’-toespraak (zoals we ze kunnen noemen), volgt op de spijziging van de vijfduizend (6:1-15). Daar voorziet Jezus brood en vis voor de hongerige menigten. Dit was de hoofdvoeding van Galilea; Hij voorzag wat nodig was om het leven in stand te houden.
Maar in dit evangelie wijst de evangelist erop dat Jezus’ wonderen niet louter gebeurtenissen zijn van kracht, maar betekenisvol zijn: ze wijzen verder dan zichzelf, als tekenen. Dit wonder wijst naar het feit dat Jezus niet slechts in brood voorziet, maar correct begrepen eigenlijk brood ís. Hij is de hoofdvoeding, en buiten dit is er helemaal geen echt leven.
Bovendien is Hij het ultieme ‘manna’ (6:30-33). Zijn gesprekspartners herinneren Hem eraan dat Mozes manna voorzag, ‘brood uit de hemel’ (Ex. 16), en ze willen dat Hij hetzelfde doet. Uiteindelijk had Hij dit toch de dag daarvoor ook gedaan bij de spijziging van de vijfduizend? Als Jezus dit wonder één keer kon doen, waarom dan niet opnieuw – en opnieuw en opnieuw? Is dit niet wat Mozes deed?
Maar Jezus stelt dat de uiteindelijke bron van het ‘brood uit de hemel’ niet Mozes was maar God, en het ultieme ‘brood uit de hemel’ was niet het manna uit de woestijnjaren, maar Degene die van de hemel kwam – Jezus zelf. Want iedereen die het manna in de woestijn at, stierf uiteindelijk toch. Wie eten van het ultieme brood uit de hemel, het tegenbeeld van het manna, sterven nooit.
Mensen in een agrarische cultuur verstaan dat bijna alles wat ze eten, iets is dat gestorven is. Wij denken aan voedsel als verpakte dingen. De realiteit is dat wanneer je een hamburger eet, je een dode koe eet, dode tarwe, dode sla, dode tomaten, dode uien, enzovoort. De belangrijkste uitzondering is het opmerkelijke mineraal, zoals zout.
Jezus’ publiek, en Johannes’ lezers, begrepen dat andere dingen sterven opdat wij zouden kunnen leven; als die andere dingen niet sterven, dan doen wij dat. Jezus geeft zijn leven opdat wij zouden leven; ofwel sterft Hij, ofwel sterven wij. Hij is het ware brood des hemels die zijn leven geeft ‘voor het leven van de wereld’ (6:51).
Eigen vertaling van de overdenking bij 16 maart uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten