1 Samuël 2; Romeinen 2; Jeremia 40; Psalmen 15-16
Toen Jeruzalem viel in 587 v.C. (Jer. 39), werd Zedekia vreselijk gestraft, hoewel nog mild naar de maatstaven van oorlogvoering door belegering uit die tijd. Wat Jeremia betreft waren de verslagen van zijn profetieën over de val van Jeruzalem mogelijk snel doorgesijpeld via de gevangen van Nebukadnessar (die zich niet zelf in Jeruzalem bevond, maar zijn hoofdkwartier voor de regio had gevestigd bij Riblah, terwijl hij de finale aanval had overgelaten aan zijn bevelhebber Nebuzaradan).
Daarop gaf de heerser bevel dat Jeremia goed behandeld moest worden (39:12). Aanvankelijk werd dit bevel opgevolgd, en Jeremia werd overgeleverd aan Gedalja (39:13-14), die de nieuwe gouverneur werd van de regio nadat de keizerlijke troepen zich hadden teruggetrokken, terwijl ze talloze gevangenen in ballingschap met zich meevoerden. Dit is de achtergrond voor Jeremia 40.
Het raamwerk van het verhaal is vrij eenvoudig; de slotverzen van het verhaal roepen ons op om na te denken over een vreselijk belangrijk thema.
Ten eerste, het raamwerk: zij die vervoerd moesten worden om in ballingschap te gaan werden verzameld in Rama, dat diende als verzamelplaats ongeveer 8 km ten noorden van Jeruzalem.
Ondanks Nebukadnessars instructies om Jeremia bij Gedalja te laten, was de profeet op een of andere manier in deze groep terechtgekomen (40:1). Iedereen die een beetje vertrouwd is met de verwarring van oorlog, begrijpt hoe gemakkelijk dit allemaal kon gebeuren.
De bevelhebber Nebuzaradan bevrijdde hem en bood aan hem naar Babylon te brengen; waarschijnlijk zou het toevoegen aan het prestige van de bevelhebber in zijn thuisland als hij een grote profeet, die Babylons succes had voorspeld, de baas had gekund.
Maar Jeremia was vrij zijn eigen beslissingen te nemen en hij opteerde om bij de rest in Juda te blijven. Nebuzaradan gaf hem voedsel en een geschenk (40:5) – nog maar eens een voorbeeld van het principe dat een profeet vaak door iedereen geëerd is, behalve door hen die het dichtst bij hem staan (vgl. Mt. 13:57).
Maar het verslag raast verder om de vroege fases van Gedalja’s gouverneurschap te beschrijven. Hij handelde recht op bijna alle fronten. Hij bemoedigde de armen om zich te settelen en het land te bewerken en de oogst te verzamelen. Hij verzamelde de Joodse ‘legeroversten, die te velde waren geweest’(40:13), een potentieel gevaarlijke opstandelingenmacht die kon uitmonden in de soort anarchie die de toorn van Babylon terug kon opwekken.
Zelfs degenen die gevlucht waren naar naburige landen begonnen naar huis terug te keren (40:11-12), gerustgesteld door de stappen die Gedalja zette om stabiliteit te verzekeren.
Maar Gedalja’s grote zwakte bestond erin dat hij geen kwaad kon geloven van mensen. Ondanks alle kwaad van de afgelopen jaren, geloofde hij nog altijd niet dat zonde gebeurt, dat slechte mensen ook slechte dingen doen, dat leiderschap soms eens de bozen moet weerstaan. Op zoveel vlakken was hij een goed man. Maar hij betaalde zijn Polyannische optimisme met zijn leven.
Eigen vertaling van de overdenking bij 12 augustus uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten