vrijdag 2 augustus 2013

Hun valse boodschap over God ging hand in hand met immoraliteit in hun leven (Jer. 29)


Richteren 16; Handelingen 20; Jeremia 29; Markus 15

Meer dan drieduizend mensen werden naar Babylon gebracht (inclusief koning Jechonja) in de deportatie van 597 v.C. (Jer. 52:28). Ongetwijfeld hoopten veel van deze mensen van harte op een spoedige terugkeer naar Jeruzalem. Hun verlangens maakten hen een gemakkelijke prooi voor ‘profeten’ die hun hoop levendig hielden door hen het soort dingen te beloven dat ze wilden horen.

De profeet Ezechiël, zelf ook een balling, klaagt deze valse profeten herhaaldelijk aan (zoals we zullen zien in de overdenkingen voor september). Terug in Jeruzalem hoorde Jeremia over die ontwikkelingen en besloot om een brief te schrijven (Jer. 29), die zoals het hoort persoonlijk wordt afgeleverd (29:1-3).

Deze brief begint met een vermaning om zich te vestigen, om het goede te zoeken voor de stad waar de ballingen zich bevinden (de grootste nederzetting was dicht bij Nippur, bij het Kebarkanaal). ‘Bidt voor haar tot de HERE, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn’ (29:7).

Dit is verbonden met een waarschuwing zich niet te laten misleiden door de valse profeten. Jeremia noemt dan de bestemming voor drie groepen:

(1) Zij die al in gevangenschap zijn (29:10-14): God is van plan hen naar Jeruzalem te laten terugkeren na de zeventig jaren Babylonische heerschappij. Dit is verbonden met een transformatie van het hart: ‘Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen;dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. Dan zal Ik Mij door u laten vinden (…) en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren’ (29:12-14).

(2) Zij die nog in Jeruzalem zijn (29:15-19): in plaats van het redmiddel te zijn voor de ballingen, zullen zij zelf gestraft worden. Zij zijn de ‘afschuwelijke vijgen’ (29:17; vgl. hfdst. 24). Wie niet omgekomen zijn zullen zelf in ballingschap verstrooid worden (29:18).

Dicht bij de tempel wonen is onvoldoende als bescherming. Ongeacht hun woonplaats en religieuze rituelen, zullen zij omkomen, ‘omdat zij niet naar mijn woorden gehoord hebben (…) waarmee Ik mijn knechten, de profeten, tot hen zond (29:19).

En dan een waarschuwing voor de ontvangers van de brief: ‘En ook jullie hebben niet naar mij geluisterd – spreekt de HEER’ (29:19, NBV).

(3) De valse profeten in Babylon (29:20-23): twee van hen worden specifiek genoemd: ‘Achab, de zoon van Kolaja’, en ‘Sidkiahu, de zoon van Maäseja’. We weten niets meer over hen dan wat hier geschreven staat. Ze mogen niet verward worden met andere Achabs en Zedekia’s in de Schrift. Zoals vaak het geval is, ging hun valse boodschap over God hand in hand met immoraliteit in hun leven. En God weet het; Hij weet het altijd (29:23).


Eigen vertaling van de overdenking bij 2 augustus uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten