2 Samuël 10; 2 Korinthiërs 3; Ezechiël 17; Psalmen 60-61
In sommige opzichten bevindt Paulus zich in een lastige positie. Als hij er niet in slaagt bepaalde twijfels weg te nemen die de Korinthiërs over hem en zijn dienst koesterden, dan kon hij hen wel eens kwijtraken – niet ze verliezen voor hem persoonlijk (daar zou Paulus niet om hebben gemaald), maar wel hun loyaliteit jegens hem verliezen en daarom ook jegens de boodschap die hij verkondigde.
Als hij anderzijds uitgebreid over zichzelf blijft doorgaan, dan zullen minstens enkele van zijn kwaadsprekers beweren dat hij weg is van zichzelf, of dat hij onzeker is, of dat een ware apostel zichzelf niet zou moeten verdedigen, of iets anders van dezelfde strekking.
We kunnen niet helemaal zeker zijn over wat nu precies hun beschuldiging was. Dat Paulus zich bewust is van het gevaar blijkt nogal duidelijk uit diverse plaatsen in de Korintische correspondentie, vooral dan in 2 Korinthiërs 3:1-3.
Aan het eind van hoofdstuk 2 had Paulus gesteld dat ‘wij [ofwel een redacteurs-‘wij’ of anders een zelfbewuste verwijzing naar de apostelen] spreken in Christus uit zuivere bedoelingen, ja, op gezag van God en voor Gods aangezicht’ (2:17) – helemaal niet als venters die werken om winst te maken.
Nu stelt hij de retorische vraag: ‘Beginnen we onszelf weer aan te bevelen?’ (3:1 [NBV]). De ‘weer’ verklapt het feit dat Paulus al eerder met dit probleem te maken kreeg met de Korinthiërs.
Meer specifiek vraagt hij ‘Of hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig?’ (3:1). Het klinkt alsof ‘sommigen’ gepoogd hebben om hun geschiktheid te staven door aanbevelingsbrieven mee te brengen.
Zij of de Korinthiërs reageren dan afwijzend tegenover Paulus omdat hij ofwel niet past in het cultureel patroon van het bewijzen van geloofwaardigheid door het vragen van een hoge verloning (hoofdst. 2), ofwel omdat hij geen papieren meebrengt – van Jeruzalem of een ander centrum met autoriteit – om te bewijzen dat hij te vertrouwen is.
Maar Paulus antwoordt niet door het verdedigen van zijn apostolische status met een beroep op de directe openbaring van de opgestane Christus aan hem. (Elders echter is dit nu net wat hij wel doet, en zelfs in dit hoofdstuk stelt hij dat zijn bekwaamheid van God zelf komt; 3:5).
Hier neemt hij wijs het standpunt in dat tegelijk wijst naar de bijzondere aard van zijn eigen bediening, en de Korinthiërs vriendelijk aanmoedigt te erkennen dat ze niet in de positie verkeren om er anders over te denken.
Wat hij hen eigenlijk zegt, is dat hun bestaan als christenen, in hun geval, nu net vasthangt met het afdoende erkennen van Paulus. Paulus predikte hen het evangelie. Zij zijn zijn ‘aanbevelingsbrief’ – het resultaat van zijn bediening (3:1-3).
En aangezien oprechte bekering het werk van de Geest van God is, zouden zij, als Paulus’ aanbevelingsbrief, zichzelf moeten zien als niet met inkt ‘geschreven’, ‘maar met de Geest van de levende God’, en niet op een strook papyrus of een stenen tafel, maar op het menselijke hart (3:3).
Eigen vertaling van de overdenking bij 14 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten