woensdag 10 september 2014

'De HERE sprak tot u: Gij zult mijn volk Israël weiden' (2 Sam. 4-5)

2 Samuël 4-5; 1 Korinthiërs 15; Ezechiël 13; Psalmen 52-54

De schrijver van 2 Samuël (van wie we de identiteit niet kennen) vindt het duidelijk belangrijk om de verschillende stappen op te tekenen waardoor David aan het hoofd komt van heel Israël.

In de canon is dit belangrijk omdat dit het begin is van het Davidische koningshuis dat rechtstreeks leidt naar ‘de grote David zijn grotere Zoon’ (zie de overdenking van 17 mei). Binnen dit kader wil ik nadenken over diverse kenmerken van deze twee hoofdstukken (2 Sam. 4-5).

(1) Het is behoorlijk verbazingwekkend om te merken hoe David bereid was te wachten op de troon, zonder het soort acties te ondernemen dat hem sneller zou verzekeren van de troon. Niet minder indrukwekkend is zijn positie tegenover Isboset. De moordenaars van Isboset, Baäna en Rekab, die denken met hun boosaardige moordaanslag (in lijn met de gebruiken uit die tijd) een wit voetje te halen bij de rijzende ster, maar leren dat Davids toewijding aan gerechtigheid hun executie verzekert.

De enige lichtelijk zure ondertoon is de dubbele moraal: deze moordenaars krijgen een rechtvaardige straf voor hun misdaad (2 Sam. 4), terwijl in het voorgaande hoofdstuk de moordenaar Joab, omwille van zijn macht, weliswaar publiek wordt beschaamd, maar niet de doodstraf krijgt.

(2) Dit boek geeft zorgvuldig weer hoe ‘alle stammen van Israël’ (5:1) bij David komen in Hebron en hem uitnodigen om hun koning te worden. In Gods voorzienigheid brengt de boosaardige moord door Baäna en Rekab de vervulling van Gods belofte aan David tot stand.

(3) Davids inname van Jeruzalem (5:6-12) moet worden opgetekend, want dit wordt niet alleen Davids hoofdstad maar wordt na verloop van tijd ook de rustplaats voor de tabernakel. Tijdens de regering van zijn zoon Salomo zal het ook de locatie voor de tempel worden. Enorm belangrijke theologische kwesties draaien om Jeruzalem en de tempel. Die worden achtereenvolgens aangehaald door de profeten (voor en na de ballingschap), door Jezus zelf en door de schrijvers van het Nieuwe Testament. Denk bijvoorbeeld na over Johannes 2:13-22, Galaten 4:21-31, Hebreeën 9 en 12:22-23 of Openbaring 21-22.

(4) Bovenal, wanneer de Israëlieten David uitnodigen om hun koning te worden, zeggen ze: ‘En de HERE sprak tot u: Gij zult mijn volk Israël weiden en vorst over Israël zijn’ (5:2). Het ‘herder’-thema is omvangrijker dan het ‘vorst’-thema en wordt op verschillende manieren uitgewerkt. Bij aanvang van de ballingschap hekelt God de valse ‘herders’ die meer geïnteresseerd zijn in het kaalplukken van de schapen dan in het beschermen en voeden van de kudde (Ezech. 34) – een fenomeen dat ons ook vandaag niet onbekend is.

Zo belooft God herhaaldelijk dat Hijzelf de herder van zijn volk zal zijn; ja, Hij zal zijn dienstknecht ‘David’ aanstellen (drieëneenhalve eeuw na Davids dood!) om hun herder te zijn (Ez. 34:23-24; zie de overdenking voor 20 maart). In de volheid van de tijd, verklaart de rechtmatige erfgenaam uit de lijn van David ‘Ik ben de goede herder’ (Joh. 10:11).


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten